In deze zaak heeft verzoekster op 26 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, afgewezen bij besluit van 19 juni 2023. Na de afwijzing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft verweerder niet tijdig op de aanvraag beslist en heeft hij alsnog besloten terwijl het beroep tegen het niet-tijdig beslissen aanhangig was. Hierdoor is verweerder aan het beroep van verzoekster tegemoetgekomen.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 418,50 voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Daarnaast moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184 vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.