ECLI:NL:RBDHA:2023:17529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
NL23.34337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Rasul, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 28 oktober 2023 is genomen. De rechtbank behandelt het beroep, dat ook als verzoek om schadevergoeding wordt aangemerkt, tijdens een zitting op 7 november 2023. Eiser betwist de juistheid van de naam die in de maatregel is vermeld en stelt dat zijn geboortedatum onjuist is. De staatssecretaris heeft echter bewijs overgelegd waaruit blijkt dat de naam van eiser correct is en dat de geboortedatum ook klopt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtmatig heeft opgelegd, omdat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en niet voldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Eiser heeft ook aangevoerd dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelt dat het risico van onttrekking te groot is om een minder dwingende maatregel toe te passen. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden
besluit van 28 oktober 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring
op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om
toekenning van schadevergoeding
.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: de eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser en de
gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij
doet dat onder meer aan de hand van beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris de verkeerde naam vermeld in de maatregel?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een onjuiste naam heeft vermeld in de maatregel. Eiser betoogt dat zijn daadwerkelijke naam “ [naam] ” is in plaats van “ [eiser] ”. Daarbij is zijn geboortedatum [geboortedatum] 2002 in plaats van [geboortedatum] 1996. De staatssecretaris stelt weliswaar dat de Marokkaanse autoriteiten zijn identiteit hebben bevestigd maar dit is volgens eiser niet onderbouwd.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris een stuk heeft toegevoegd in het dossier van het Consulaat van het Koninkrijk Marokko, waarin wordt bevestigd dat de naam van eiser [eiser] is. Hierbij staat de geboortedatum [geboortedatum] 1996 vermeld. In het document staat ook dat eiser de alias [naam] voert. Ook wordt zijn vreemdelingennummer genoemd.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris ter zitting de lichte grond 4e heeft laten vallen.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3b terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag heeft gelegd is eiser op 30 juli 2022 met onbekende bestemming vertrokken. Hierdoor heeft eiser zich aan het toezicht onttrokken. Dat eiser – zoals hij aanvoert – geen meldplicht opgelegd heeft gekregen, doet daaraan niet af. Eiser heeft namelijk de verantwoordelijkheid om zich te melden, met of zonder opgelegde meldplicht. Ook de zware grond 3d is feitelijk juist. De identiteit en nationaliteit zijn niet vastgesteld aan de hand van een geldig paspoort of andere identiteitsdocumenten. Eiser heeft ook niet meegewerkt met de eerdere presentatie in persoon aan de Marokkaanse autoriteiten. Eiser stelt dat hij ook niet wil meewerken aan een nieuwe presentatie in persoon indien deze wordt gepland. Daarbij heeft hij verklaard dat als hij daardoor langer vast moet zitten, dat dan maar zo is. Dat eiser documenten heeft overgelegd ter staving van zijn identiteit heeft hij niet onderbouwd. De identiteit van eiser staat momenteel vast, maar dat is niet doordat eiser daaraan heeft meegewerkt. Voor de zware grond 3b en 3d is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [1] Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd, kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Had de staatssecretaris kunnen volstaan met een lichter middel?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser betoogt dat hij wil meewerken aan zijn terugkeer en dat hij daarom in een VBL-opvang (vrijheidsbeperkende locatie)geplaats had kunnen worden.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden
die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in
dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de
inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De enkele stelling dat eiser mee wil werken aan zijn vertrek, doet niet af aan het onttrekkingsrisico. Het risico bij het opleggen van een lichter middel dan de inbewaringstelling is namelijk te groot.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de
staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan
de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser
rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen.
Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een
proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.