ECLI:NL:RBDHA:2023:17519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
C/09/625610 / HA ZA 22-194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gebrekkige bollenplaatvloeren in het ABC Onderwijsgebouw te Utrecht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of de bollenplaatvloeren in het ABC Onderwijsgebouw te Utrecht gebrekkig zijn. De eiseressen, Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC) en Universiteit Utrecht (UU), hebben de aannemer, Boele & Van Eesteren B.V., aangeklaagd op basis van de constructieve veiligheid van de vloeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vloeren, hoewel ze niet voldeden aan de eisen van het Bouwbesluit, niet ondubbelzinnig als gebrekkig kunnen worden aangemerkt. De eiseressen hebben niet voldoende bewijs geleverd dat de vloeren een ernstig gebrek vertonen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseressen afgewezen, waarbij zij oordeelde dat de aannemer niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de vermeende gebreken. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de eiseressen opgelegd, omdat zij in het ongelijk zijn gesteld. In de vrijwaringszaak, waarin de aannemer de adviseur aansprakelijk stelde, is eveneens de vordering afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen noodzaak was voor herstelmaatregelen, aangezien de bollenplaatvloeren in de praktijk geen significante problemen vertonen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 15 november 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/625610 / HA ZA 22-194 van
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
UNIVERSITAIR MEDISCH CENTRUM UTRECHT, te Utrecht,
en
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
UNIVERSITEIT UTRECHT, te Utrecht,
eiseressen,
hierna te noemen UMC en UU,
advocaten mrs. R.J. Kwaak en A.M. Ubink te Elst (Gelderland),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOELE & VAN EESTEREN B.V., te Rijswijk,
gedaagde,
hierna te noemen aanneemster,
advocaten mrs. S.J.H. Rutten en A.W. Duijnstee te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/632132 / HA ZA 22-569 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOELE & VAN EESTEREN B.V., te Rijswijk,
eiseres,
advocaten mrs. S.J.H. Rutten en A.W. Duijnstee te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABT B.V., te Velp,
gedaagde,
hierna te noemen de adviseur,
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 1 juni 2022, met de daarin genoemde processtukken;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
  • de mondelinge behandeling van 27 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
  • het proces-verbaal ter instructie van partijen in de hoofdzaak, met de daarin genoemde processtukken, per e-mail op 28 juni 2023 en per post op 3 juli 2023 aan partijen toegezonden;
  • de aanvulling op deze instructie, verzonden per e-mail van 19 juli 2023;
  • de akte houdende uitlatingen van opdrachtgeefster;
  • de akte van aanneemster.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 juni 2022;
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 3;
de conclusie van antwoord, zonder producties;
- de mondelinge behandeling van 27 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

3.Waar gaat het in deze zaak om?

Inleiding

3.1.
UU heeft na een aanbesteding aan aanneemster opdracht gegeven om de nieuwbouw te verzorgen van het ABC Onderwijsgebouw (het Hijmans van den Berghgebouw, hierna: het gebouw) te Utrecht. De afspraken zijn vastgelegd in een aannemingsovereenkomst van 2 december 2003 (hierna: de aanneemovereenkomst). Het gebouw is medio 2005 opgeleverd en door UU en UMC in gebruik genomen. In het gebouw zijn zogenoemde bollenplaatvloeren (breedplaatvloeren met gewichtsbesparende kunststof bollen daarin) toegepast. Het geschil gaat over de vraag of de bollenplaatvloeren in het gebouw gebrekkig zijn.
Vooraf: de ontvankelijkheid van UMC
3.2.
Aanneemster stelt zich op het standpunt dat UMC niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat slechts UU en niet (ook) UMC partij is bij de aannemingsovereenkomst. UMC en UU verwijzen naar productie 19 waarbij zij de akte van levering van het gebouw hebben overgelegd, waaruit duidelijk wordt dat UMC en UU ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn van het gebouw. Bij deze akte zijn de aanspraken die UU ten aanzien van het gebouw kan of zal kunnen doen gelden tegenover derden aan UMC overgedragen voor haar onverdeelde helft. UMC kan dus in haar vorderingen worden ontvangen. UMC en UU worden hierna samen in enkelvoud genoemd: opdrachtgeefster.
Problemen met bollenplaat- of breedplaatvloeren: Eindhoven en het landelijk Stappenplan
3.3.
Op 27 mei 2017 is een aantal bollenplaatvloeren in de in aanbouw zijnde parkeergarage bij vliegveld Eindhoven bezweken. Uit onderzoek van Adviesbureau ir. J.G. Hageman (hierna: Hageman) en TNO bleek dat vloeren die zijn uitgevoerd met breedplaten in bepaalde gevallen onveilig kunnen zijn (zo kan bijvoorbeeld de afschuifsterkte van het aansluitvlak van bollenplaatvloeren onvoldoende zijn om de trekkracht over te dragen).
3.4.
Om te kunnen bepalen of bestaande gebouwen met bollenplaatvloeren voldoende veilig zijn heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: het ministerie) aan Hageman de opdracht gegeven om rekenregels op te stellen voor het beoordelen van gebouwen met dergelijke vloeren. Omdat het onderzoek, dat Hageman diende te verrichten voordat zij dergelijke rekenregels kon opstellen, enige tijd zou gaan duren, heeft Hageman voor de tussenliggende periode een stappenplan (hierna: het Stappenplan 2017) opgesteld. Daarmee konden alle eigenaren van gebouwen waarin sinds 1999 dergelijke breedplaatvloeren zijn toegepast (laten) beoordelen of sprake zou kunnen zijn van een onveilige situatie in het aan hen in eigendom toebehorende of bij hen onder beheer zijnde gebouw.
3.5.
Het Stappenplan 2017 voorzag in een aantal te toetsen aspecten en te beantwoorden vragen over de toegepaste bollenplaatvloeren om te kunnen bepalen of de toegepaste vloeren moesten worden aangemerkt als 1) een urgent veiligheidsrisico, 2) een mogelijk veiligheidsrisico of 3) geen veiligheidsrisico. Daaraan werden vier categorieën gekoppeld naar de mate waarin maatregelen nodig waren: a) Rood voor vloeren waarvoor urgent maatregelen getroffen moesten worden, b) Oranje voor vloeren waarvoor nader onderzoek noodzakelijk was en waarbij, tot het moment dat daarvan de resultaten bekend waren, geen toename van de belasting mocht plaatsvinden, c) Blauw voor vloeren waar vooralsnog geen maatregelen noodzakelijk waren en waar gewacht moest worden op nader onderzoek en d) Groen voor de vloeren waar in het geheel geen maatregelen nodig waren.
Stappenplan 2017 en het gebouw
3.6.
Opdrachtgeefster heeft voor het uitvoeren van die toets de adviseur in de arm genomen. Op 1 december 2017 heeft de adviseur haar “Rapportage Hijmans van den Berghgebouw te Utrecht Beoordeling constructieve veiligheid Bubbledeckvloer d.d. 1 december 2017, Code: 15654-602” (productie 3 dagvaarding) uitgebracht. Daarin concludeerde de adviseur dat de vloerdelen in het gebouw in de categorie ‘Oranje’ moesten worden geplaatst. Dit bracht mee dat het belastingsniveau van de vloeren in het gebouw vanaf dat moment niet verhoogd mocht worden en er geen veranderingen in of aan het gebouw mochten plaatsvinden, in afwachting van nader onderzoek.
Stappenplan 2019 en nader onderzoek aan het gebouw
3.7.
Naar aanleiding van het gezamenlijk vervolgonderzoek van Hageman en TNO, stelde Hageman in mei 2019 algemene regels op voor een rekenkundige beoordeling van de constructie van bestaande breedplaatvloeren volgens NEN 8700; het ‘Stappenplan 2019’ (productie 5 bijlage 1 bij dagvaarding). Hierna is het stroomschema opgenomen uit dit stappenplan, waarin de verschillende stappen staan weergegeven.
Figuur 1: stroomschema uit het Stappenplan 2019
3.8.
Aan de hand hiervan heeft de adviseur de toegepaste bollenplaatvloeren in het gebouw beoordeeld en daarover gerapporteerd in haar “Rapportage Hijmans van den Berghgebouw Utrecht Beoordeling constructieve veiligheid Bubbledeckvloer - Stappenplan 2019” van 19 december 2019, Code: 16685-602 (productie 5 bij dagvaarding).
3.9.
Daarin heeft de adviseur aanbevolen (pagina 38/47 van het rapport):
“[…] een beperkt destructief onderzoek uit te voeren aan de vloerconstructie. Hiermee kunnen diverse gegevens worden geverifieerd die van significante invloed zijn op de resultaten. Bijvoorbeeld verificatie van de ligging en diameters van de koppelwapening, type tralieligger, diepte van de tralieligger in de schil, ruwheid van de schil en daadwerkelijk aanwezige betonsterkteklasse.”Verder heeft zij aangegeven dat: “
met een nadere risicobeoordeling kan worden overwogen of daadwerkelijk versterkingsmaatregelen noodzakelijk zijn voor alle naden met onvoldoende capaciteit.”
3.10.
Op 20 augustus 2020 is door de adviseur destructief onderzoek verricht (rapportage niet overgelegd).
3.11.
Naar aanleiding van vragen van opdrachtgeefster aan de adviseur over hoe verder te handelen op het punt van de vloeren, heeft de adviseur haar notitie van 6 oktober 2020 (productie 10 bij dagvaarding) opgesteld. Daarin heeft zij gewezen op de door het ministerie aan eigenaren van gebouwen in de klasse CC3 opgelegde onderzoeksplicht (artikel 5.13 wijzigingsregeling Bouwbesluit 2012) om aan de hand van het Stappenplan 2017 de constructieve veiligheid van de breedplaatvloeren uiterlijk 1 april 2021 te laten onderzoeken/bepalen. Klasse CC3 is de klasse met het hoogste veiligheidsniveau van NEN 8700.
3.12.
Voor gebouwen in klasse CC2, zoals het gebouw van opdrachtgeefster, was weliswaar nog geen wettelijke datum bepaald waarop dit onderzoek uitgevoerd moest zijn, maar de adviseur heeft, rekening houdend met het verzoek van het ministerie aan de gemeenten van mei 2019
“om bij de te onderzoeken gebouwen voorrang te geven aan die gebouwen die eerder op basis van het informatiedocument uit 2017 als risicovol (rood/oranje) waren beoordeeld”geadviseerd kort na het verschijnen van het Stappenplan 2019 de rekenkundige beoordeling op grond hiervan uit te laten voeren. Omdat daaruit volgde dat de vloeren niet aan het Bouwbesluit voldoen was het volgens de adviseur voor opdrachtgeefster de aangewezen oplossing om de vloeren te gaan versterken. Voor de korte termijn kon het gebouw wel met verminderde belasting in gebruik blijven,
“maar exacte termijnstelling dient overlegd te worden met gemeente Utrecht”, aldus nog steeds de adviseur in deze notitie.
Opdracht gemeente aan opdrachtgeefster om te voldoen aan het Bouwbesluit
3.13.
Opdrachtgeefster heeft de gemeente Utrecht in het bezit gesteld van de beide rapportages van de adviseur op basis van de stappenplannen en van de rapportage van het hiervoor vermelde destructieve onderzoek. Tussen de gemeente, opdrachtgeefster en de adviseur heeft op 26 oktober 2020 een overleg plaatsgehad (productie 20 van opdrachtgeefster). Naar aanleiding daarvan heeft de gemeente opdrachtgeefster bij brief van 16 december 2020 (productie 20 van opdrachtgeefster) bevestigd dat op 16 november 2020 telefonisch met opdrachtgeefster is afgesproken dat de vloeren uiterlijk 1 januari 2023 gerepareerd moeten zijn, zodanig dat ze voldoen aan het Bouwbesluit.
Nader onderzoek aan het gebouw en aansprakelijkstelling aanneemster
3.14.
In overleg met en in opdracht van opdrachtgeefster heeft de adviseur op 5 en 6 januari 2021 destructief onderzoek verricht op vijf locaties in het gebouw waarbij zij het beton heeft vrij gehakt zodat zij de dwarswapening en de hart op hartafstand van de wapeningsstaven kon meten. Op grond daarvan heeft de adviseur geconcludeerd (productie 7 dagvaarding):
“Uit de metingen valt te concluderen dat de wapening overeenkomt met de tekeningen. Vaak wordt de wapening aangetroffen met een afwijking van 15 mm op de ontwerp hart-hart op hartafstand. Dit heeft geen gevolgen voor de draagkracht van de platen. De totale hoeveelheid wapening wijkt op geen enkele onderzochte locatie af van het ontwerp. De gemeten diameters van de wapeningsstaven zijn op geen enkele gemeten locatie afwijkend van het ontwerp.”
3.15.
Bij haar daarop volgende rapport “Rapportage Hijmans van den Berghgebouw Utrecht Beoordeling constructieve veiligheid Bubbledeckvloer - Stappenplan 2019” van 29 januari 2021, Code: 16685-602 (productie 6 dagvaarding) heeft zij geconcludeerd (blad 37/183): “
In het rapport is onderscheid gemaakt tussen resultaten als gevolg van belastingen conform het oorspronkelijk ontwerp en belastingen volgens het wettelijk minimum (normwaarde). Voor beiden gevallen is de conclusie dat een grote hoeveelheid naden niet voldoen aan het vereiste veiligheidsniveau. […] Benadrukt wordt dat de conclusie van dit rapport niet betekent dat er sprake is van acuut gevaar bij het huidige[beperkte]
gebruik van het gebouw. Het verrichte delaminatie onderzoek […] en het inmiddels verrichte destructief onderzoek […] geven geen reden tot extra urgentie. […] Vervolgstappen. Gemeente Utrecht heeft opgelegd dat de vloeren van[het gebouw]
vanaf 1 januari 2023 zodanig versterkt zijn dat deze voldoen aan het Bouwbesluit. Inmiddels zijn in overleg met[opdrachtgeefster]
de eerste stappen gezet tot het versterken van de vloeren met koolstofvezellijmwapening. […]”
3.16.
Opdrachtgeefster heeft aanneemster van de bevindingen van de adviseur op de hoogte gesteld bij brief van 23 april 2021 (productie 9 bij dagvaarding), waarbij zij aanneemster heeft laten weten zich te beraden op de vraag of aanneemster hiervoor aansprakelijk te houden is. (De gemachtigde van) opdrachtgeefster heeft aanneemster bij brief van 3 juni 2021 laten weten:
“Uit het onderzoek naar de toegepaste vloeren is gebleken dat (met name) onvoldoende koppelwapening[ter plaatse van de voegen tussen de breedplaten]
is toegepast.”Zij heeft aanneemster verzocht binnen veertien dagen te bevestigen dat zij aansprakelijkheid erkent en aan te geven of zij bereid en in staat is om voor eigen rekening en risico het herstel aan de vloeren uit te voeren. Daarbij heeft zij aangetekend dat opdrachtgeefster zelf het herstel zal laten uitvoeren als aanneemster aansprakelijkheid niet erkent of niet bereid is herstel voor eigen rekening uit te voeren.
3.17.
Aanneemster heeft aansprakelijkheid gemotiveerd van de hand gewezen.
Stappenplan 2022
3.18.
Door TNO en Hageman is, naar aanleiding van een onderzoek van TNO uit april 2022, een ‘Notitie 01-11-2022 Stappenplan beoordeling bestaande gebouwen met breedplaatvloeren 2022’ uitgebracht (hierna: het Stappenplan 2022, productie 5 van aanneemster). Aanvullend daarop heeft TNO de rapportage “Aanvullende achtergrondinformatie bij stappenplan beoordeling breedplaatvloeren” (productie 6 van aanneemster) uitgebracht. Het Stappenplan 2022:
“is een revisie van het stappenplan[2019]
op basis van onderzoek […] waarin aanvullende experimenteel bepaalde eigenschappen van het kritische detail[naden/voegen tussen breedplaten die zorgen voor primaire krachtsoverdracht en waarbij de koppelwapening die voor de verbinding moet zorgen, op trek wordt belast]
zijn beschouwd en het feit is beschouwd dat veel vloeren in de praktijk voldoende functioneren. Op basis van beide is voor diverse typologieën van breedplaatvloeren waarin het kritische detail aanwezig is, middels een probabilistische beschouwing nagegaan welke typologieën aan de eisen voor constructieve veiligheid voor bestaande CC2 gebouwen voldoen. […]Bij deze beschouwing is ook aandacht besteed aan situaties waarbij de koppelwapening niet of slechts beperkt doorsteekt voorbij de aansluitvlak kruisende wapening. Naar aanleiding van dit laatste zijn beperkte aanpassingen aangebracht in de rekenregels voor het bepalen van de rekenwaarde van de weerstand van de koppelwapening. Het is niet nodig dat eerder met het stappenplan 2019 uitgevoerde beoordelingen opnieuw moeten worden gedaan.”
Herstelmaatregelen
3.19.
Ter zitting heeft opdrachtgeefster toegelicht dat (een aanvang is gemaakt) met herstelmaatregelen aan het gebouw. De kosten daarvan raamt opdrachtgeefster op 5 miljoen euro, te vermeerderen met 5 miljoen euro voor het uithuizen van het gebouw.

4.Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
Opdrachtgeefster stelt dat de breedplaatvoeren in het gebouw gebrekkig zijn, omdat, kort samengevat, zij niet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit (afkeurniveau NEN 8700) en niet voldoen aan de eisen uit het oorspronkelijk bestek. Er zijn versterkingsmaatregelen noodzakelijk om het gebouw weer zonder beperkingen te kunnen gebruiken. Uit de destructieve onderzoeken van de adviseur, onder meer die van 29 januari 2021 (zie r.o. 3.15) volgt dat de koppelwapening en wapening in de breedplaatvloeren niet voldoen. Een groot aantal naden bezitten niet voldoende capaciteit volgens het Stappenplan 2019 en voldoen niet aan het vereiste veiligheidsniveau. Er is sprake van een (verborgen) gebrek, aldus opdrachtgeefster.
4.2.
Opdrachtgeefster wijst erop dat zij op grond van de brief van de gemeente van 16 december 2020 gehouden was de vloeren uiterlijk op 1 januari 2023 te herstellen. Dat er na die brief een nieuw Stappenplan is gekomen, is volgens haar dan niet meer relevant, omdat maatgevend zijn de regels die golden ten tijde van de beslissing om te gaan herstellen en dat was het Stappenplan 2019.
4.3.
Verder heeft opdrachtgeefster benadrukt dat het Stappenplan 2022 de rekenregels uit het Stappenplan 2019 niet opzij heeft gezet en de enige wezenlijke wijziging ten opzichte van het Stappenplan 2019 is dat het Stappenplan 2022 een soort ‘voortoets’ introduceert. Voldoet een CC2 gebouw aan een aantal randvoorwaarden dan zou op basis van statistische gegevens aangenomen kunnen worden dat de constructieve veiligheid gewaarborgd is. Wordt echter aan die voorwaarden niet voldaan, dan dient de constructieve veiligheid van het gebouw nog steeds bepaald te worden aan de hand van dezelfde rekenregels als in het Stappenplan 2019, aldus nog steeds opdrachtgeefster. Ter toelichting heeft zij verwezen naar de door haar bij productie 21 overgelegde toelichting van de adviseur dat aan de voorwaarden van de ‘voortoets’ niet is voldaan. Daaruit vloeit volgens haar onbetwist voort dat de vloer niet voldoet aan het vereiste veiligheidsniveau uit het Bouwbesluit.
4.4.
Opdrachtgeefster vordert - samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, te verklaren voor recht dat aanneemster aansprakelijk is voor de schade die opdrachtgeefster lijdt als gevolg van de gebreken in de vloeren in het gebouw, en aanneemster te veroordelen tot vergoeding van die schade nader op te maken bij staat, met veroordeling van aanneemster in de kosten van de procedure.
4.5.
Aanneemster voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van opdrachtgeefster, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van opdrachtgeefster, met veroordeling van opdrachtgeefster in de kosten van deze procedure, alles bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
4.6.
Zij betwist primair dat sprake is van een gebrek. Zij vindt dat daarvoor onvoldoende is gesteld en aangetoond. Volgens haar heeft de adviseur het gebouw ten onrechte getoetst aan het Stappenplan 2017, omdat er alleen voor gebouwen uit de gevolgklasse CC3 sprake was van een verplichting om daaraan te toetsen. Bij de toetsing aan het Stappenplan 2017, heeft zij bovendien het gebouw ten onrechte als ‘Oranje’ in plaats van ‘Blauw’ aangemerkt omdat er geen niet-opgeruwd zelfverdichtend beton is toegepast, zoals in de parkeergarage het geval was, maar traditioneel trilbeton. Verder wijst zij erop dat TNO in haar rapport van 18 april 2022 tot de conclusie komt:
“Samenvattend kan voor breedplaatvloeren met primaire krachtsoverdracht over één of meer naden in gebouwen die ten minste 5 jaar oud zijn (vóór 2017 opgeleverd) en in gebruik genomen zijn, het volgende worden geconcludeerd met betrekking tot de minimale betrouwbaarheid zoals voorgeschreven in NEN 8700 die door het Bouwbesluit wordt aangewezen: statistisch onbepaald opgelegde verdiepingsvloeren met een overspanning tot en met 8,5 meter voldoen aan de betrouwbaarheidseis voor afkeur voor CC2 constructies uit NEN 8700.”
4.7.
Aanneemster voert verder aan dat in het gebouw geen overspanning van meer dan 8,5 meter voorkomt en opdrachtgeefster dat ook niet betwist. Daarnaast blijkt volgens haar dat, als het nieuwe Stappenplan 2022 van Hageman (productie 5 van aanneemster) wordt gevolgd, geen maatregelen noodzakelijk zijn. Dat de rapporten van TNO en Hageman uit 2022 zien op vloeren met een 3D tralieligger, terwijl de vloeren in het gebouw voorzien zijn van 2D tralieliggers doet daaraan volgens haar niets af, omdat uit het aanvullende rapport van TNO van 14 november 2022 (productie 6 van aanneemster) blijkt dat de betrouwbaarheid van vloeren met 2D tralieliggers vergelijkbaar is met die van vloeren met 3D tralieliggers.
4.8.
Subsidiair heeft aanneemster aangevoerd dat zelfs als het volgen van het Stappenplan zou uitkomen op “maatregelen treffen” dit niet betekent dat niet is voldaan aan het afkeurniveau van NEN 8700, en ook niet dat er herstelmaatregelen nodig zijn. Op dat punt heeft opdrachtgeefster volgens haar in haar akte houdende uitlatingen onder 1.3 een onvolledig plaatje geschetst, waar zij als uitkomst van de vierde toets bij stap 6 uit het Stappenplan 2019 (op dit punt identiek aan het Stappenplan 2022) noemt:
“Maatregelen treffen:
Indien niet aan de vierde toets wordt voldaan, dienen maatregelen te worden genomen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit:
  • het aanpassen van de belastingen of
  • het versterken van de constructie”
4.9.
Onder verwijzing naar het Stappenplan 2019 (productie 5 bij dagvaarding, bijlage 1, pagina 5 en pagina 15) en naar pagina 3 van het Stappenplan 2022, wijst zij erop dat aan dat lijstje nog moeten worden toegevoegd:
  • verdere risicobeoordeling en/of
  • proefbelasten.
Er moet volgens haar dan eerst nog nader onderzoek volgen of een proefbelasting worden uitgevoerd, voordat kan worden geconcludeerd dat niet aan de NEN 8700 is voldaan.
4.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.11.
Voor het geval de rechtbank mocht oordelen dat aanneemster een verwijt te maken valt, heeft aanneemster de adviseur in vrijwaring opgeroepen. In de vrijwaring vordert zij dat de rechtbank voor recht verklaart dat de adviseur aansprakelijk is voor de schade die aanneemster lijdt als gevolg van de hoofdzaak, en dat de adviseur wordt veroordeeld tot betaling aan aanneemster van alles waartoe aanneemster in de hoofdzaak, al dan niet nader op te maken bij staat, mocht worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij wil dat de adviseur wordt veroordeeld in alle kosten van aanneemster in de hoofdzaak en in de vrijwaring, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling.
4.12.
De adviseur voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van aanneemster, of tot afwijzing van de vorderingen van aanneemster, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van aanneemster in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
4.13.
Op de stellingen van partijen in de vrijwaring wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak
Gebrek?
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat opdrachtgeefster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een gebrek. Zij overweegt daartoe het volgende.
Stappenplan 2017
5.2.
Het Stappenplan 2017 voorzag in een eerste beoordelingsmethode voor gebouwen in de gevolgklasse CC3 van NEN 8700. Het ministerie verplichtte gebouweigenaren van gebouwen met bollenplaatvloeren vallende in deze gevolgklasse om de vloeren voor 1 april 2021 te onderzoeken met behulp van het Stappenplan 2017. Hoewel opdrachtgeefster daartoe (nog) niet verplicht was, omdat haar gebouw in gevolgklasse CC2 valt, heeft zij uit veiligheidsoverwegingen de vloeren in haar gebouw laten beoordelen door de adviseur.
5.3.
Op grond van haar beoordeling aan de hand van het Stappenplan 2017 heeft de adviseur geconcludeerd dat het gebouw moest worden gecategoriseerd als Oranje ‘nader onderzoek noodzakelijk’. Aanneemster merkt terecht op dat als de adviseur zich strikt aan het Stappenplan 2017 zou hebben gehouden, de uitkomst zou hebben geluid dat het gebouw als Blauw aangemerkt had moeten worden (zie het stroomschema uit dit stappenplan hierna), omdat in het werk geen niet-opgeruwd zelfverdichtend beton is toegepast (stap 4).
Figuur 2: stroomschema uit het Stappenplan 2017
Stappenplan 2019
5.4.
De rechtbank constateert echter dat op pagina 2 van het Stappenplan 2019 staat vermeld:
“In hoofdstuk 4 is ingegaan op verschillen tussen het nieuwe stappenplan en het stappenplan 2017 dat in [4] is beschreven. Op basis van deze verschillen moet geconcludeerd worden dat vloeren die met het stappenplan 2017 reeds beoordeeld zijn en waarbij geconcludeerd is dat er vooralsnog geen maatregelen noodzakelijk zijn, er geen toename van belasting mag zijn of dat urgent maatregelen getroffen moeten worden, nu alle nogmaals beoordeeld moeten worden.”Omdat, ook als het gebouw aanvankelijk als Blauw zou zijn gecategoriseerd, de beoordeling aan de hand van het Stappenplan 2019 gevolgd had moeten worden, is achteraf voor de te volgen toetsingsmethode niet meer relevant dat het gebouw aanvankelijk als Oranje werd aangemerkt.
5.5.
Uit de door de adviseur verrichte rekenkundige beoordeling aan de hand van het Stappenplan 2019 volgt dat de vloeren deels niet voldeden aan de constructieve veiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit. Het Stappenplan 2019 noemt voor dat geval op pagina 15 (productie 6 bij dagvaarding):
“Maatregelen treffen […] Deze maatregelen kunnen bestaan uit:
  • het aanpassen van de belasting of
  • het versterken van de constructie
De urgentie van de maatregelen moet worden vastgesteld door de constructeur en met de eigenaar worden besproken. De urgentie is afhankelijk van de mate waarin de constructie niet aan de geldende eisen voldoet […] Eventueel kan in combinatie met een tijdelijk verlagen van de belasting als alternatief een risicoanalyse worden uitgewerkt waarbij overeenkomstig hoofdstuk 8 van het achtergrondrapport wordt nagegaan hoe de constructie zich gedraagt bij het falen van het kritische detail en in welke mate er nog een tweede mogelijkheid is van belastingafdracht. […] Als dat lukt is, als de vloer overeenkomstig de eventuele aanwijzingen die volgen uit de risico-analyse wordt gebruikt, geen versterking van de vloer noodzakelijk. Een tweede alternatief is het uitvoeren van een proefbelasting op basis van de uitgangspunten van NEN 8700. […]”
5.6.
Het Stappenplan 2019 noemt het uitvoeren van een proefbelasting op basis van de uitgangspunten van de NEN 8700 als een alternatief voor het nemen van maatregelen (zie figuur 1). Als de vloer bij de vooraf bepaalde grootte van de proefbelasting niet bezwijkt en/of geen schade vertoont die het draagvermogen beïnvloeden, kan de vloer vervolgens alsnog worden beschouwd als voldoende veilig volgens NEN 8700.
Stappenplan 2022
5.7.
Dat de bollenplaatvloeren op basis van een rekenkundige beoordeling in overeenstemming met het Stappenplan 2019 niet voldoen aan de eisen van NEN 8700, leidt dus nog niet ondubbelzinnig tot de conclusie dat sprake is van een (ernstig) gebrek. De nieuwe inzichten die volgen uit het Stappenplan 2022 duiden erop dat er in de praktijk veel minder problemen worden ervaren met breedplaatvloeren dan op grond van de uitkomst van de rekenkundige beoordeling op basis van het Stappenplan 2019 zou worden verwacht. Volgens TNO zijn er veel breedplaatvloeren die al geruime tijd zonder noemenswaardige problemen lijken te functioneren onder gewone gebruikscondities. Dit wordt door TNO
‘bewezen sterkte’genoemd.
5.8.
De adviseur stelt weliswaar in haar memo van 8 juni 2023 (overgelegd door opdrachtgeefster bij productie 21) dat de conclusies van TNO uit 2022 alleen gebruikt mogen worden als 3D-tralieliggers zijn toegepast, maar aanneemster heeft er terecht op gewezen dat uit het aanvullende rapport van TNO van 14 november 2022 (productie 6 van aanneemster) blijkt dat de betrouwbaarheid van vloeren met 2D tralieliggers vergelijkbaar is met die van vloeren met 3D tralieliggers, zodat dat bezwaar van opdrachtgeefster niet opgaat.
5.9.
Ook het andere bezwaar van opdrachtgeefster bij monde van haar adviseur dat:
“De plattegrond […] weliswaar een regelmatig kolomstramien van 7,20 * 7,20m [telt], maar […] zoveel uitzonderingen [heeft] in de plattegrond met uitkragingen rond ronde vides, scheve wanden en afwijkende overspanningen, dat de overspanningseisen uit het stroomschema van de 3e toets niet eenduidig toe te passen zijn.”passeert de rechtbank, gelet op het onweersproken gelaten verweer van aanneemster dat geen grotere overspanningen zijn toegepast dan 8,5 meter, de in dit geval door TNO gehanteerde maatstaf (zie hiervoor onder 4.6).
5.10.
Voor het overige heeft opdrachtgeefster niet gesteld of aangetoond dat ook met toepassing van het Stappenplan 2022 sprake is van een gebrek of tekortkoming.
Was er een noodzaak tot het uitvoeren van herstelmaatregelen? Is er enige schade toerekenbaar aan aanneemster?
5.11.
Opdrachtgeefster is van mening dat zij vanaf 16 december 2020, de datum waarop de gemeente haar bij brief opdroeg de vloeren voor 1 januari 2023 te herstellen zodanig dat zij aan het Bouwbesluit zouden voldoen, geen andere keuze had dan de vloeren doen herstellen. De gemeente was immers gedwongen te handhaven.
5.12.
Volgens aanneemster heeft opdrachtgeefster – kort samengevat – overhaast gehandeld en moeten de kosten daarom voor haar eigen rekening blijven.
5.13.
Opdrachtgeefster heeft er in 2017 voor gekozen om voortvarend de mogelijke problemen met de bollenplaatvloeren in het gebouw te onderzoeken. Op dat moment bestond er voor haar echter van overheidswege nog geen onderzoeksplicht voor het gebouw. De keuze van de adviseur om bij de beoordeling van de vloeren af te wijken van het stroomschema van het Stappenplan 2017, leidde er vervolgens toe dat opdrachtgeefster het belastingniveau van de vloeren heeft beperkt.
5.14.
Naar het oordeel van de rechtbank had het, na de rekenkundige beoordeling in december 2019 (zie hiervoor onder 3.8. e.v.) in de rede gelegen om een proefbelasting uit te voeren. Niet alleen omdat het Stappenplan 2019 daarin voorzag, maar ook omdat geen sprake was van scheurvorming of hoogteverschillen tussen de platen en niet alleen de adviseur, maar ook de gemeente van mening was dat de situatie in oktober 2020 niet urgent was. Vanaf oktober 2020 was er voor het uitvoeren van een proefbelasting ruimschoots de gelegenheid. De proefbelasting of het voornemen tot het uitvoeren daarvan kon bovendien nog meegenomen worden in de besluitvorming van de gemeente. Ook was er op dat moment nog geen sprake van een wettelijke datum waarop uiterlijk het onderzoek in CC2-gebouwen moest zijn afgerond. Opdrachtgeefster heeft daarom niet in redelijkheid tot het besluit kunnen komen dat herstelmaatregelen aangewezen waren. De conclusies uit het Stappenplan 2022 en de daaropvolgende aanvullende rapportage van TNO van 14 november 2022 bevestigen de rechtbank in het oordeel dat een proefbelasting aangewezen was. De vorderingen van opdrachtgeefster worden afgewezen.
5.15.
Opdrachtgeefster wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van aanneemster betalen. De kosten aan de zijde van aanneemster worden begroot op:
- salaris advocaat 14.864,50 (3,5 punt x tarief VIII € 4.247,00)
- nakosten
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 15.037,50
in de vrijwaringszaak
5.16.
Gelet op de uitkomst in de hoofdzaak wordt de vordering in de vrijwaring afgewezen.
5.17.
Aanneemster zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) in de vrijwaring worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de adviseur worden begroot op:
- griffierecht 676,00
- nakosten 173,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- salaris advocaat
4.247,00(1 punt × tarief VIII € 4.247,00)
Totaal € 5.096,00

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt eiseres 1 en eiseres 2 hoofdelijk in de proceskosten van de hoofdzaak van € 15.037,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als eiseres 1 en/of eiseres 2 niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis wordt daarna betekend, dan moeten eiseres 1 en/of eiseres 2 € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de onder 6.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak in vrijwaring
6.4.
wijst het gevorderde af,
6.5.
veroordeelt aanneemster in de proceskosten van de vrijwaring van € 5.096,00, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van volledige voldoening. Als aanneemster niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis wordt daarna betekend, dan moet aanneemster € 90,00 extra betalen
6.6.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de onder 6.5 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op
15 november 2023.
3280