ECLI:NL:RBDHA:2023:175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
NL22.22808 en NL22.22809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwestie Duitsland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Bahreinse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 6 december 2022 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er ook een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder het vertrouwensbeginsel, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen en dat er sprake was van een motiveringsgebrek. Echter, omdat de staatssecretaris in beroep alsnog een draagkrachtige motivering heeft gegeven, besloot de rechtbank het gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.22808 (beroep) en NL22.22809 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/ voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.22809, op 6 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Fawzy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Bahreinse nationaliteit.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens hem is Duitsland verantwoordelijk voor de inhoudelijke behandeling daarvan. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Het besluit is in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel genomen. De gemachtigde van eiser is telefonisch door de senior van dienst meegedeeld dat eiser zou worden opgenomen in de nationale procedure. Zij kon hiervan uitgaan. Het vertrouwensbeginsel is geschaad. Daarbij is de zienswijze tijdig ingediend en is deze ten onrechte niet betrokken in het bestreden besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank begrijpt uit het bestreden besluit dat de zienswijze wel is meegenomen, maar dat verweerder daarin geen aanleiding heeft gezien voor het innemen van een ander standpunt dan in het voornemen omdat eiser in de zienswijze niet meer is ingegaan op zijn inhoudelijke bezwaren tegen de overdracht naar Duitsland. Dit laat echter onverlet dat in het bestreden besluit niet is gereageerd op eisers beroep op het vertrouwensbeginsel, zoals gedaan in de zienswijze. Dit betekent dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Nu verweerder in beroep alsnog een motivering heeft gegeven voor zijn standpunt dat eiser geen geslaagd beroep toekomt op het vertrouwensbeginsel, zal de rechtbank beoordelen of het gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [2] .
Vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist is dat eiser aannemelijk maakt dat van de kant van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat die uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet voldoende en ondubbelzinnig vaststaat dat verweerder de gemachtigde van eiser heeft toegezegd dat eiser in de nationale procedure zou worden opgenomen in die zin dat zou worden afgezien van een Dublinclaim bij de Duitse autoriteiten. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat deze toezegging is gedaan. Volgens hem is sprake van een misverstand, nu volgens een beslisnotitie over het door eiser genoemde telefonisch contact bedoeld is aan te geven dat de aanvraag van eiser niet langer in de grensprocedure zou worden behandeld en hem toegang tot Nederland zou worden verleend, hetgeen iets anders is dan eiser opnemen in de nationale procedure. De rechtbank acht dit niet onaannemelijk aangezien het telefoongesprek ook volgens de gemachtigde van eiser als aanleiding had dat eiser gelet op zijn geldige visum voor Duitsland niet onder toepassing van artikel 6 van de Vw 2000 in bewaring had mogen worden gesteld.
5.2.
Maar ook als de senior van dienst een ander standpunt heeft weergegeven dan daarna in het voornemen en in bestreden besluit is opgenomen, betekent dit niet zonder meer dat eiser, die wordt bijgestaan door een professioneel gemachtigde, reeds daarom redelijkerwijs erop mocht vertrouwen dat hij niet geclaimd zou worden bij de Duitse autoriteiten. Hierbij is van belang dat onrechtmatige bewaring in de regel wordt gecompenseerd met schadevergoeding en niet met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Daargelaten de vraag of de senior van dienst bevoegd is om de gestelde toezegging onder deze omstandigheden te doen, maakt het feit dat dit op zijn minst een ongebruikelijke gang van zaken is – ook gelet op de restrictieve toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening en de mate van beoordelingsvrijheid die verweerder daarbij heeft – en daaraan verstrekkende gevolgen zijn verbonden, dat voldoende duidelijk moet zijn dat dit onderkend is bij het doen van de toezegging, voordat daarop redelijkerwijs het vertrouwen kan worden gebaseerd dat verweerder daadwerkelijk op deze manier gebruik wilde maken van zijn bevoegdheid.
Interstatelijke vertrouwensbeginsel
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. [3] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt en er is geen aanleiding voor de conclusie dat hij niet kan worden overgedragen wegens andere omstandigheden.
Conclusie
7. Nu verweerder in beroep alsnog een draagkrachtige motivering heeft gegeven inzake de toepasselijkheid van het vertrouwensbeginsel en aannemelijk is dat eiser daartegen ook beroep zou hebben ingesteld als die gelijk in het bestreden besluit zou zijn gegeven, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat eiser door het motiveringsgebrek is benadeeld. De rechtbank zal het gebrek daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het beroep is ongegrond.
8. Gelet op bovengenoemd gebrek ziet de rechtbank wel aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen) rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.