ECLI:NL:RBDHA:2023:17472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
22_4112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naturalisatieverzoek in verband met een ontzegging van de rijbevoegdheid en openbare orde

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie beoordeeld. Eiser, met de Syrische nationaliteit, had op 15 januari 2019 een strafbeschikking ontvangen, waarbij hem een geldboete van € 150,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden was opgelegd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had het verzoek om naturalisatie afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat eiser een gevaar voor de openbare orde zou vormen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom de ontzegging van de rijbevoegdheid als een ernstige sanctie moet worden beschouwd die aan eiser kan worden tegengeworpen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de motivering van de ontzegging van de rijbevoegdheid moet worden heroverwogen. Tevens moet verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten die de openbare orde raken en de noodzaak om onderscheid te maken in de zwaarte van sancties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4112

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie.
1.1.
Verweerder heeft het verzoek met het besluit van 28 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 juni 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en heeft op 15 januari 2019 een strafbeschikking ontvangen, waarin aan hem een geldboete van € 150,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd. De rehabilitatietermijn is nog niet verstreken. Verweerder heeft daarom geconcludeerd dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde en heeft het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Eiser is het hier niet mee eens.
Wat zijn de regels?
3. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat heeft verweerder beslist?
4. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van naturalisatie omdat hij een strafbeschikking heeft geaccepteerd en hem hierbij een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden is opgelegd. Daarmee is sprake van ernstige vermoedens dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. In tegenstelling tot wat is vermeld in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2023 (hierna: de Handleiding) is de ontzegging van de rijbevoegdheid niet een bijkomende straf in de zin van artikel 9, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht (WvSr), maar een bijkomende straf in de zin van de artikelen 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Verweerder acht een ontzegging van de rijbevoegdheid zo ernstig dat deze wel aan eiser wordt tegengeworpen. De rechtszekerheid is hierbij niet in het geding. Hoewel in het huidige beleid de verwijzing niet geheel juist is, betreft het een bekend uitgangspunt dat rechtstreeks uit de Handleiding blijkt en waarvan eiser kennis heeft kunnen nemen. Bovendien voorziet artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a paragraaf 6 van de Handleiding expliciet in de mogelijkheid het verzoek op grond van het belang van de openbare orde af te wijzen in gevallen die daarin niet zijn genoemd. Niet gebleken is van omstandigheden die dermate bijzonder zijn dat verweerder tot de conclusie moet komen dat eiser niet als gevaar voor de openbare orde moet worden beschouwd. Gelet op de dwingende bewoordingen van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN staat het verweerder niet vrij om eiser alsnog in aanmerking te laten komen voor naturalisatie.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser heeft aangevoerd dat de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek niet berust op een deugdelijke wettelijke grondslag. Verweerder kan alleen afzien van naturalisatie op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN in samenhang met paragraaf 1, vierde lid, onder b, van de Handleiding. Hierin zijn de artikelen 179 en 179a van de WVW niet zijn genoemd. Daarbij komt dat in model 2.3 “Verklaring omtrent verblijfsstatus en gedrag” ook geen gewag wordt gemaakt van bijkomende straffen en al helemaal niet van een ontzegging van de betreffende rijbevoegdheid. Hierdoor heeft hij niet van tevoren de afweging kunnen maken of de ontzegging van de rijbevoegdheid een relevante factor was bij de beoordeling van zijn naturalisatieverzoek en dus ook niet de mogelijkheid gehad om eventueel af te zien van zijn naturalisatieverzoek, met dito legeskosten van meer dan
€ 1.200,-. Deze formele gebreken kan verweerder niet via artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a paragraaf 6 van de Handleiding herstellen, omdat het daarbij moet gaan om een omstandigheid waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom een ontzegging van de rijbevoegdheid dusdanig bijzonder is dat de wetgever daaraan niet of onvoldoende heeft kunnen denken. Bovendien is de paragraaf vooral bedoeld is om in bijzondere gevallen alsnog tot een inwilliging te kunnen komen en niet andersom. Ook is het lage bedrag van de opgelegde boete een sterke indicatie dat hij in het geheel geen gevaar vormt voor de openbare orde, laat staan een ernstige gevaar. Daarnaast had verweerder rekening moeten houden met zijn persoonlijke omstandigheden. Ten slotte heeft verweerder in de bezwaarprocedure ten onrechte een hoorzitting achterwege gelaten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Eiser is veroordeeld wegens rijden onder invloed [1] , een misdrijf. Hij heeft een strafbeschikking geaccepteerd. Hierbij is hem, naast een geldboete van € 150,-, een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden opgelegd.
7. In de Handleiding zijn in paragraaf 5 van het onderdeel Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN de sancties die leiden tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie weergegeven. Gezien de uitgebreide en gedetailleerde weergave van dit onderdeel van het beleid in de Handleiding moet in beginsel van de volledigheid daarvan worden uitgegaan. [2] De paragraaf verwijst naar bijkomende straffen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van het WvSr. De rechtbank stelt vast dat de Handleiding niet verwijst naar bijkomende straffen in de zin van de WVW. In de Handleiding staat dus niet expliciet welke gevolgen een ontzegging van de rijbevoegdheid, een bijkomende straf in de zin van de WVW, heeft voor een naturalisatieverzoek. Dat de ontzegging van rijbevoegdheid wel (ten onrechte) wordt genoemd als voorbeeld van een bijkomende straf in de zin van artikel 9, eerste lid, onder b, van het WvSr doet daar niet aan af. Hierbij vindt de rechtbank ook van belang dat in model 2.3 “Verklaring omtrent verblijfsstatus en gedrag”, dat door eiser voorafgaand aan zijn verzoek is ondertekend, de ontzegging van de rijbevoegdheid niet wordt vermeld. De betekenis van de ontzegging van de rijbevoegdheid voor naturalisatieverzoeken is dan ook niet zonneklaar. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende onderbouwd waarom, ondanks dat niet rechtstreeks uit de Handleiding volgt dat een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt tegengeworpen in het kader van een naturalisatieverzoek, duidelijk kon zijn dat dit een sanctie is die verweerder zo ernstig vindt dat het volgens hem een gevaar voor de openbare orde oplevert in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN . Aangezien het bestreden besluit reeds hierom niet in stand kan blijven komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de andere gronden van eiser.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om te bezien of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen worden gelaten of om zelf een beslissing over het verzoek om naturalisatie te nemen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een recente uitspraak heeft overwogen dat verweerder niet duidelijk heeft weten te maken waarom het beleid geen onderscheid maakt naar de zwaarte van de sanctie in het geval een taakstraf is opgelegd en wel in het geval een geldboete is opgelegd. [3] De rechtbank sluit niet uit dat deze uitspraak ook gevolgen heeft voor het beleid ten aanzien van bijkomende straffen, waarbij ook geen onderscheid wordt gemaakt naar de zwaarte van de sanctie. De rechtbank acht een bestuurlijke lus geen doelmatige en efficiënte manier om de zaak af te doen.
8.1.
Verweerder moet daarom binnen zes weken een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder moet in het nieuwe besluit op bezwaar nader motiveren waarom de ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden zo ernstig is dat deze aan eiser kan worden tegengeworpen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 juni 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzitter en mr. G.P. Kleijn en mr. J.S. van Duurling, leden, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 9
1. Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien
a. op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk;
[…].
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003
Paragraaf 5
De vreemdeling mag in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt het volgende:
a. iedere vrijheidsbenemende straf of maatregel (onder meer gevangenisstraf en TBS) leidt, ongeacht de duur daarvan, tot weigering van naturalisatie of optie;
b. iedere taakstraf (werk- of leerstraf) leidt, ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel of een strafbeschikking, tot weigering van naturalisatie of optie;
c. iedere vermogenssanctie (geldboete, transactie, strafbeschikking of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van € 810,– of meer leidt tot weigering van naturalisatie of optie;
d. een serie vermogenssancties (geldboeten, transacties, strafbeschikkingen of ontnemingsmaatregelen) onder de € 810,– leidt tot weigering van naturalisatie of optie, als binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop meerdere vermogenssancties (geldboeten, transacties, strafbeschikkingen of ontnemingsmaatregelen) van ten minste € 405,– ter zake van misdrijf zijn opgelegd of tenuitvoergelegd, waarvan het totaalbedrag in die vijf jaren ten minste € 1.215,– bedraagt.
[…]
De naturalisatie of optie wordt ook geweigerd, als er in die periode van vijf jaar een sanctie ten uitvoer is gelegd. De sanctie is tenuitvoergelegd:
a. ingeval van vrijheidsbenemende straf of maatregel: op de datum van invrijheidstelling;
b. ingeval van taakstraf: op de datum waarop de taakstraf is voltooid;
c. ingeval van vermogenssanctie: op de datum waarop de geldboete of transactie is betaald;
d. ingeval van een opgelegde maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel: op de datum waarop de betaling van de vordering heeft plaatsgevonden;
e. in geval van iedere andere straf (dan hierboven vermeld) als bedoeld in artikel 9 WvSr: op de datum dat de opgelegde straf niet langer op de vreemdeling van toepassing is.
Ad e
Het betreft hier bijkomende straffen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, WvSR. In dat geval gaat de rehabilitatietermijn lopen op het moment dat de ontzetting van bepaalde rechten niet meer op de vreemdeling van toepassing is. In het voorbeeld van een ontzegging van de rijbevoegdheid start de rehabilitatietermijn dus als de ontzegging is afgelopen. In het geval van een verbeurdverklaring of openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, start de rehabilitatietermijn als de verbeurdverklaring of openbaarmaking heeft plaatsgevonden.
[…]
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8 (geldig tot en met 23 april 2021)
1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
3. In afwijking van het tweede lid is het de bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, verboden dat motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 milligram per milliliter bloed,
indien:
1°sedert de datum waarop hem voor de eerste maal een rijbewijs voor de categorie AM of T is afgegeven nog geen zeven jaren zijn verstreken en hij op het tijdstip van afgifte van dat rijbewijs de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,
2°.sedert de datum waarop hem voor het eerst een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en hij op het tijdstip van afgifte van dat rijbewijs de leeftijd van ten minste achttien jaar heeft bereikt, dan wel
3°.indien sedert de datum waarop hem voor het eerst een rijbewijs voor de categorie B is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en hij op het tijdstip van afgifte van het rijbewijs voor de categorie B nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, ongeacht of hij op dat tijdstip van afgifte van het rijbewijs voor de categorie B al in het bezit was van een rijbewijs voor de categorie AM of T.
[…]
Artikel 179
1. Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van de artikelen 5a, eerste lid, 6, 7, eerste lid, 8, 9, 162, derde lid, of 163, tweede, zesde of zevende lid, kan hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd.
Wetboek van Strafrecht
Artikel 9
1. De straffen zijn:
a. hoofdstraffen:
1°.gevangenisstraf;
2°.hechtenis;
3°.taakstraf;
4°.geldboete;
b. bijkomende straffen:
1°.ontzetting van bepaalde rechten;
2°.verbeurdverklaring;
3°.openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
[…].

Voetnoten

1.Wegens overtreding van artikel, 8, derde lid, aanhef en onder a, van de WVW.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4455.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3296.