ECLI:NL:RBDHA:2023:17456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
NL23.30915, NL23.30916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van alleenstaande moeder uit Nigeria met minderjarige zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een opvolgende asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een alleenstaande moeder van Nigeriaanse afkomst, heeft op 13 november 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend, die op 21 september 2023 door de staatssecretaris werd afgewezen. Eiseres stelde dat haar positie in Nigeria kwetsbaar is en dat zij vreesde voor ontvoering van haar minderjarige zoon. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 oktober 2023, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat eiseres geen reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Nigeria had aangetoond. De rechtbank wees erop dat eiseres niet voldoende had onderbouwd dat zij als alleenstaande vrouw te vrezen had voor geweld of ontvoering. Ook werd de stelling van eiseres dat zij behoefte had aan medische behandeling in Nederland niet als voldoende argument beschouwd om de asielaanvraag te honoreren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.30915 (beroep) en NL23.30916 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres], mede namens haar minderjarige zoon, eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. Eiseres heeft op 13 november 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend.
1.1
Bij het bestreden besluit van 21 september 2023 heeft verweerder deze asielaanvraag niet-ontvankelijk [1] verklaard.
1.2
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL23.30915) ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL23.30916) te treffen.
1.3
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 26 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, de tolk G. Neng en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1996 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiseres is de alleenstaande moeder van haar minderjarige zoon, [naam], die geboren is op [geboortedag 2] 2018 en ook de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Eiseres heeft eerder een asielprocedure doorlopen in Nederland, waarvan de laatste afwijzing met de uitspraak [2] van deze rechtbank van 13 oktober 2021 in rechte vast is komen te staan. Eiseres heeft aan deze opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd dat haar positie als alleenstaande moeder in Nigeria kwetsbaar is en dat zij bij terugkeer vreest voor gevaar en de ontvoering van haar zoontje.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard [3] , omdat volgens verweerder geen nieuwe elementen of bevindingen zijn aangevoerd die relevant kunnen zijn voor de inhoudelijke beoordeling van deze opvolgende aanvraag. De door eiseres overgelegde brieven van Vluchtelingenwerk Nederland (hierna: VWN) zijn weliswaar nieuwe elementen, maar deze leveren geen nieuwe relevante informatie op die afbreuk kan doen aan de overwegingen van het eerdere asielbesluit. Eiseres heeft met het enkele overleggen van deze brieven van VWN namelijk onvoldoende geconcretiseerd dat zij als alleenstaande vrouw persoonlijk gevaar te vrezen heeft bij terugkeer naar Nigeria. Ook heeft eiseres de vrees voor ontvoering van haar minderjarige zoontje bij terugkeer naar Nigeria onvoldoende op individuele gronden onderbouwd.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft de volgende beroepsgronden aangevoerd.
3.1
Eiseres heeft een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Nigeria. Gelet op de gewijzigde landeninformatie voor Nigeria in WBV 2023/15 [4] was zij niet gehouden om haar individuele risico op ernstige schade aannemelijk te maken. Uit paragraaf 25.5.2 van de WBV 2023/15 blijkt namelijk dat voor alleenstaande vrouwen, zoals eiseres, geen sprake is van een binnenlands beschermingsalternatief. Eiseres heeft bij terugkeer naar Nigeria nog steeds te vrezen voor haar veiligheid, omdat verweerder in de vorige procedure geloofwaardig heeft geacht dat eiseres in het verleden problemen heeft gehad met mensenhandelaren. Verweerder heeft hieraan onvoldoende betekenis toegekend in het bestreden besluit.
3.2
Ook is voldoende aannemelijk gemaakt dat de minderjarige zoon van eiseres bij terugkeer heeft te vrezen voor ontvoering. Omdat de minderjarige zoon van eiseres in Duitsland is geboren en hij tot op heden nooit in Nigeria is geweest, mag verweerder niet verwachten dat hij kan aantonen voor welke agressor hij te vrezen heeft. Daarnaast heeft verweerder er geen rekening mee gehouden dat eiseres, noch naar minderjarige zoon zich kunnen verdedigen tegen enige agressor aanwezig in Nigeria.
3.3
Verder is de uitzetting van eiseres in strijd met artikel 3 van het EVRM [5] , nu uit de overgelegde brief van Humanitas blijkt dat eiseres behoefte heeft aan traumatherapie en hiervoor al behandeld wordt in Nederland.
4. Verweerder heeft op de zitting gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Persoonlijke vrees als alleenstaande vrouw in Nigeria
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiseres bij terugkeer naar Nigeria geen reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM aannemelijk heeft gemaakt.
5.1
Niet is gebleken dat voor eiseres geen binnenlands beschermingsalternatief bestaat, zoals bedoeld in paragraaf 25.5.2 van de Vc. Verweerder heeft in dit kader er terecht op gewezen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te vrezen heeft voor (seksuele) geweldspleging en/of genitale verminking. De enkele stelling dat uit de eerdere uitspraak van 13 oktober 2021 volgt dat eiseres in het verleden problemen heeft ervaren met mensenhandelaren, maakt nog niet dat daarmee momenteel een gegronde vrees voor (seksuele) geweldspleging en/of genitale verminking, al dan niet door deze mensenhandelaren, is aangetoond. Nu eiseres niet concreet gemaakt heeft waarom zij bij terugkeer hiervoor te vrezen heeft, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet tot de sociale groep behoort voor wie een binnenlands beschermingsalternatief ontbreekt. Eiseres is in dit geval dan ook gehouden om haar risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, op individueel basis aannemelijk te maken [6] .
5.2
Eiseres, die betoogt alleenstaand te zijn zonder netwerk, is er niet in geslaagd om dit individuele risico op ernstige schade aan te tonen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat de twee overgelegde brieven van VWN algemene informatie betreffen, die op zichzelf onvoldoende zijn om te kunnen aantonen dat eiseres een individueel risico loopt bij terugkeer. Ook uit de verklaringen in het gehoor opvolgende aanvraag heeft verweerder mogen concluderen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als alleenstaande vrouw te vrezen heeft voor ernstige schade. Verweerder heeft in dit kader in het bestreden besluit erop mogen wijzen dat eiseres in het gehoor alleen in algemene zin gesteld heeft dat alleenstaande vrouwen gevaar lopen op seksuele geweldspleging en dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres hier een individueel risico op loopt die haar positie anders maakt dan die van andere alleenstaande vrouwen in Nigeria.
5.3
Eiseres wordt ook niet gevolgd in haar stelling dat verweerder onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de in de vorige asielprocedure geloofwaardige geachte problemen met mensenhandelaren. Met de uitspraak [7] in de eerdere asielprocedure van eiseres is in rechte vast komen te staan dat, hoewel geloofwaardig is geacht dat eiseres in het verleden problemen heeft gehad met mensenhandelaren, het niet geloofwaardig is dat eiseres bij terugkeer naar Nigeria wederom te vrezen heeft voor bedreigingen door deze personen. Dat dit maakt dat eiseres extra kwetsbaar is leidt de rechtbank niet uit deze uitspraak af.
5.4
Verder was verweerder, anders dat eiseres lijkt te betogen, niet gehouden om in deze procedure alle eerdere verklaringen en documenten (opnieuw) volledig en integraal te beoordelen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de in deze procedure overgelegde stukken en afgelegde verklaringen geen nieuw licht kunnen werpen op de eerdere afwijzing. De slotsom is dat eiseres nog altijd niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Persoonlijke vrees voor ontvoering van de minderjarige zoon
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat onvoldoende aannemelijk is dat de minderjarige zoon van eiseres bij terugkeer naar Nigeria thans te vrezen heeft voor ontvoeringen.
6.1
Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat het overgelegde EASO rapport algemene informatie betreft, die op zichzelf onvoldoende is om het individuele risico te kunnen aantonen. Ook het feit dat de vader van de minderjarige zoon uit beeld is, kan dit oordeel niet anders maken. De enkele stelling dat eiseres kwetsbaar is en zich niet kan verdedigen tegen een agressor maakt niet dat aannemelijk is dat haar minderjarige zoon, anders dan andere kinderen in Nigeria, nu juist slachtoffer zou worden van ontvoering.
6.2
De verwijzing naar het arrest [8] M.A. tegen Belgiëvan het Hof van Justitie en naar de uitspraak [9] van de zittingsplaats Den Bosch maakt dit oordeel evenmin anders. Verweerder heeft zowel in het voornemen als in het bestreden besluit voldoende rekening gehouden met de belangen van het kind als bedoeld in artikel 3 van het IVRK [10] . Zo heeft verweerder de persoonlijke vrees voor ontvoeringen in beide gevallen zelfstandig beoordeeld en is in het gehoor opvolgende aanvraag aandacht besteed aan de belangen van de minderjarige zoon, ook los van het gegeven dat het kind in gezelschap is van zijn moeder bij eventuele terugkeer naar Nigeria.
Strijd met artikel 3 EVRM vanwege medische behandeling?
7. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres gestelde behoefte aan traumatherapie nog niet maakt dat het bestreden besluit vernietigd moet worden, vanwege strijd met artikel 3 van het EVRM. Uit het overlegde stuk volgt dat niet. Verder wordt een ambtshalve beoordeling als bedoeld in artikel 64 van de Vw achterwege gelaten bij een opvolgende aanvraag als hier aan de orde. Als eiseres in aanmerking denkt te komen voor uitstel van vertrek wegens medische redenen kan zij daarvoor een aparte aanvraag indienen.

Conclusies en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
10. Er is geen aanleiding voor vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 13 oktober 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:7758.
3.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Zie deze link:
5.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Artikel 29, eerste lid, sub, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
7.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 13 oktober 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:7758.
8.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 maart 2021, zaaknummer C-112/20, ECLI:EU:C:2021:197,
9.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch van 24 maart 2022,
10.Internationale Verdrag voor Rechten van het Kind.