ECLI:NL:RBDHA:2023:17445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
C/09/645501 KG RK 23-453
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure over gezag en omgangsregeling met minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 april 2023 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, die betrokken is in een civiele procedure over het gezag en de omgangsregeling met betrekking tot haar minderjarige dochter. Het wrakingsverzoek was ingediend op 4 april 2023 en was gegrond op het verloop van twee eerdere zittingen, gehouden op 27 mei 2022 en 2 februari 2023, en op een tussenbeslissing van 2 maart 2023. De rechtbank verklaarde het verzoek voor zover het was gegrond op de zittingen niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat verzoekster geen redelijke verklaring had gegeven voor het tijdsverloop tussen de zittingen en het indienen van het verzoek. Daarnaast werd het verzoek afgewezen voor zover het was gegrond op de tussenbeslissing, omdat een tussenbeslissing geen grond kan vormen voor wraking. De rechtbank benadrukte dat een rechterlijke beslissing als zodanig nooit kan leiden tot een wrakingsverzoek, aangezien dit geen verkapt rechtsmiddel is. De wrakingskamer besloot dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/56
zaak- /rekestnummer: C/09/645501 KG RK 23-453
Beslissing van 21 april 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: verzoekster,
bijgestaan door mr. M. Verkijk, advocaat te Haarlem,
strekkende tot de wraking van
mr. A.M. Brakel,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 4 april 2023 met bijlagen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/617604 / FA RK 21-6088 tussen verzoekster en [wederpartij in de hoofdzaak] . Partijen zijn verwikkeld in een procedure aangaande gezag over en een omgangsregeling c.q. zorgregeling met betrekking tot hun minderjarige dochter. Op 27 mei 2022 heeft in deze zaak een zitting plaatsgevonden, waarna op 24 juni 2022 een tussenbeschikking is gewezen. Vervolgens heeft op 2 februari 2023 nog een zitting plaatsgevonden, waarna op 2 maart 2023 een volgende tussenbeschikking is gewezen.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek – samengevat – het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Van meet af aan heeft de rechter de indruk gewekt dat zij de argumenten die door en namens verzoekster werden aangevoerd niet wenste te horen. Op de zitting van 27 mei 2022 reageerde de rechter kortaf en bits op de opmerkingen van verzoekster en haar raadsvrouw. Verzoekster was erg nerveus voor deze zitting en op een gegeven moment raakte de rechter kennelijk zo geïrriteerd dat zij in boosheid hard met haar vuist op tafel sloeg. Het nerveuze gedrag van verzoekster rechtvaardigde deze onbehouwen reactie van de rechter niet. Op de zitting op 2 februari 2023 heeft verzoekster zich andermaal niet gehoord en gezien gevoeld door de rechter. De sfeer was onprettig en het was voelbaar dat de rechter de zorgen van verzoekster niet serieus nam, haar opmerkingen wegwuifde en de wederpartij volledig het voordeel van de twijfel gaf. Daarnaast kan verzoekster er absoluut niet mee akkoord gaan dat de minderjarige dochter van partijen op het huisadres van de wederpartij verblijft, zoals door de rechter is bepaald in de tussenbeschikking van 2 maart 2023. Deze tussenbeslissing berust op onbegrijpelijke en op onjuiste standpunten. Verzoekster en haar raadsvrouw hebben er geen vertrouwen in dat de rechter op onpartijdige en onbevooroordeelde wijze de hoofdzaak kan behandelen, nu de rechter op meerdere momenten de schijn van partijdigheid heeft gewekt.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op het verloop van de zittingen op 27 mei 2022 en 2 februari 2023 geldt het volgende.
3.3.
Het verzoek moet, zoals vermeld, worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.4.
De door verzoekster aangevoerde omstandigheden zijn aan haar bekend geworden tijdens de zittingen op 27 mei 2022 en op 2 februari 2023, terwijl het wrakingsverzoek is gedaan op 4 april 2023. Voor het tijdsverloop van ruim tien maanden na de zitting van 27 mei 2022 heeft verzoekster enkel aangevoerd dat, nadat de rechter na de schorsing van de zitting aanzienlijk vriendelijker tegen haar was geworden, op dat moment besloten is de ongemakkelijke situatie te laten voor wat het was. Voor het tijdsverloop van twee maanden na de zitting van 2 februari 2023 is door verzoekster geen redelijke verklaring gegeven. Het verzoek is bovendien namens verzoekster door een advocaat ingediend, die wordt geacht ermee bekend te zijn dat een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk moet worden ingediend.
3.5.
Het verzoek voor zover het gegrond is op het verloop van de zittingen op 27 mei 2022 en 2 februari 2023 is daarom te laat ingediend en verzoekster kan dan ook niet worden ontvangen in het op deze grond gedane verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek op deze grond komt de wrakingskamer daarom niet toe.
3.6.
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op de tussenbeslissing van 2 maart 2023 geldt het volgende.
3.7.
Verzoekster stelt er geen vertrouwen in te hebben dat de rechter op onpartijdige en onbevooroordeelde wijze de hoofdzaak kan behandelen, omdat zij op 2 maart 2023 een onbegrijpelijke en op onjuiste standpunten gebaseerde tussenbeslissing heeft genomen. Daarin is bepaald dat de minderjarige dochter van partijen voorlopig om de week op woensdag van 14.30 uur tot 16.30 uur bij de wederpartij thuis zal zijn.
3.8.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de (tussen)beslissing, niet toewijsbaar is.
3.9.
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het voorgaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoekster voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op het verloop van de zittingen van 27 mei 2022 en 2 februari 2023 niet-ontvankelijk;
4.2.
wijst het verzoek tot wraking voor zover het is gegrond op de tussenbeslissing van 2 maart 2023 af;
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, A.M.A. Keulen en S.M. Westerhuis-Evers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.L. van Nooijen-Kühler en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.