ECLI:NL:RBDHA:2023:17444
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verweerder legt verwijderingsmaatregel op aan Unieburger zonder rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Unieburger met de Poolse nationaliteit, had geen rechtmatig verblijf in Nederland. Verweerder had bij besluit van 13 december 2022 vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf zoals gesteld in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Dit besluit werd bevestigd in het bestreden besluit van 14 april 2023, waartegen eiser beroep instelde.
Tijdens de zitting was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder waren wel aanwezig. De rechtbank heeft het beroep behandeld en geconcludeerd dat de verwijderingsmaatregel die aan eiser was opgelegd, op goede gronden was genomen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, aangezien hij geen vaste woon- of verblijfplaats had, geen arbeid verrichtte, niet studeerde en niet beschikte over voldoende middelen van bestaan. Bovendien was er geen bewijs dat eiser een reële kans op werk had of een bijzondere band met Nederland had opgebouwd.
De rechtbank weegt het belang van de Nederlandse samenleving bij de verwijdering van eiser zwaarder dan het individuele belang van eiser om in Nederland te blijven. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet in strijd was met het lex certa-beginsel, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.