ECLI:NL:RBDHA:2023:17442
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing aanvraag verblijf bij familie- of gezinslid op basis van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verblijf bij een familie- of gezinslid door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had zijn aanvraag op 1 juli 2022 ingediend, maar deze werd afgewezen. Het bestreden besluit van 4 april 2023 bevestigde deze afwijzing. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op zitting heeft behandeld. Eiser, zijn partner en hun drie dochters waren aanwezig, evenals de gemachtigden van beide partijen.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in het nadeel van eiser diende uit te vallen. Eiser woont al 35 jaar in Nederland en heeft een gezin opgebouwd met zijn Nederlandse partner en drie dochters. Hij heeft altijd gewerkt, maar zijn verblijf kon niet worden gelegaliseerd vanwege het middelenvereiste. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende gewicht had toegekend aan de belangen van eiser, die een aanzienlijk gezinsleven heeft in Nederland.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- en moest het griffierecht van € 184,- vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.