ECLI:NL:RBDHA:2023:17442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
NL23.12689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag verblijf bij familie- of gezinslid op basis van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verblijf bij een familie- of gezinslid door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had zijn aanvraag op 1 juli 2022 ingediend, maar deze werd afgewezen. Het bestreden besluit van 4 april 2023 bevestigde deze afwijzing. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op zitting heeft behandeld. Eiser, zijn partner en hun drie dochters waren aanwezig, evenals de gemachtigden van beide partijen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in het nadeel van eiser diende uit te vallen. Eiser woont al 35 jaar in Nederland en heeft een gezin opgebouwd met zijn Nederlandse partner en drie dochters. Hij heeft altijd gewerkt, maar zijn verblijf kon niet worden gelegaliseerd vanwege het middelenvereiste. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende gewicht had toegekend aan de belangen van eiser, die een aanzienlijk gezinsleven heeft in Nederland.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- en moest het griffierecht van € 184,- vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12689

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

11 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.H.P. Buren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Procesverloop

1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 1 juli 2022 (het primaire besluit) de aanvraag van eiser om ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 4 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder op het bezwaar van eiser beslist en is bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn partner [naam] en hun drie dochters, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.6
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en meteen mondeling uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [1] dient uit te vallen in het nadeel van eiser.
3. Eiser is ongeveer 35 jaar in Nederland. Hij heeft al die tijd een relatie met zijn Nederlandse partner. Zij hebben samen drie dochters, die inmiddels volwassen zijn. Destijds lukte het niet eisers verblijf te legaliseren, omdat zijn partner wel werkte maar niet genoeg verdiende om aan het middelenvereiste te voldoen voor een verblijfsvergunning bij partner. Het gezin heeft altijd samengewoond. Eiser heeft werkzaamheden verricht in kassen en slachthuizen. Zo heeft hij het gezin kunnen onderhouden. Sinds een paar jaar is het lastiger geworden om te werken zonder rechtmatig verblijf. Eiser heeft nog wel vrijwilligerswerk gedaan in de coronatijd. Zijn partner werkt deeltijd en zijn dochters werken nu alle drie na hun opleiding. Zij wonen als gezin samen en onderhouden elkaar.
4. Eiser heeft in die 35 jaar hier in Nederland een leven opgebouwd en leeft in gezinsverband. Hij spreekt de Nederlandse taal voldoende, zoals ook bleek op zitting. Er was geen tolk aanwezig en eiser kon zich goed verstaanbaar maken en kon gestelde vragen duidelijk beantwoorden. Eiser heeft zich terughoudend opgesteld en zich niet gemeld bij instanties uit angst om uitgezet te worden. Graag zou hij zijn verblijf alsnog legaliseren, zodat hij bij zijn Nederlandse gezinsleden kan blijven en ook weer kan gaan werken. Eiser heeft nauwelijks nog banden met Marokko. Zijn moeder woont daar inmiddels ook niet meer.
5. Aan deze belangen aan de zijde van eiser die aanzienlijk zijn, heeft verweerder onvoldoende gewicht toegekend. Niet gebleken is dat het belang van de Nederlandse staat concreet in het geding is. Er is geen beroep gedaan op de openbare kas. Niet valt in te zien dat daarop alsnog een beroep zal worden gedaan, gelet op het arbeidsverleden van eiser en de inkomsten van het gezin. Verder zijn er geen openbare orde aspecten en heeft eiser familie- en gezinsleven met zijn Nederlandse partner en drie Nederlandse dochters.
6. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel en draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.
7. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2023 worden deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837, wegingsfactor 1). Verweerder dient dit bedrag aan de gemachtigde van eiser te betalen.
8. Verweerder dient op grond van artikel 8:74, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook het griffierecht van €184,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €1.674,-;
- gelast verweerder het griffierecht van €184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier en is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.
Dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.