ECLI:NL:RBDHA:2023:17437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
NL22.24551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Pakistaanse zussen op basis van afhankelijkheidsrelatie en belangenafweging artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 september 2023, betreft het beroep van eiseres, een Pakistaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar oudere zus in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zus. Eiseres, geboren in 1983, heeft medische problemen en heeft eerder samen met haar zus in Pakistan gewoond. De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank stelt vast dat de samenwoning in Pakistan niet noodzakelijk was en dat eiseres in staat was om zelfstandig te functioneren. Ook is er geen bewijs dat de financiële ondersteuning van de zus noodzakelijk was, aangezien eiseres eerder een eigen inkomen had en andere familieleden ook bijdroegen aan haar huishouden. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet onterecht in het nadeel van eiseres is uitgevallen, gezien het restrictieve toelatingsbeleid van Nederland en de geringe band van eiseres met Nederland.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag door de staatssecretaris wordt bevestigd. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24551

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] ’.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het primaire besluit van [geboortedag 1] 2022 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 2 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eiseres, de tolk T. But en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1983 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Eiseres wenst verblijf in Nederland bij referente, haar oudere zus [naam 2] . Referente is geboren op [geboortedag 2] 1979, heeft ook de Pakistaanse nationaliteit en heeft sinds 2020 een asielstatus in Nederland.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat niet is aangetoond dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar oudere zus. Deze conclusie is bij het bestreden besluit gehandhaafd en ook is de belangenafweging in het kader van het recht op familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] in het nadeel van eiseres uitgevallen.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Het criterium ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ is onjuist en te streng voor de beoordeling van het bestaan van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Er is sprake van ‘hechte, persoonlijke banden’ tussen eiseres en haar zus en daarmee is al voldaan aan de toetsingsmaatstaf. Gelet op de medische problemen van eiseres en de eerdere samenwoning met haar zus in Pakistan is er bovendien sprake van ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheid’. De belangenafweging is ten onrechte in het nadeel van eiseres uitgevallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Onjuist criterium toegepast door verweerder?
5.1
Eiseres wordt niet gevolgd in haar standpunt dat verweerder met het gebruik van het criterium ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheid’ een onjuist en te streng criterium heeft gehanteerd. Voorop staat dat uit vaste rechtspraak [2] van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) volgt dat voor het bestaan van beschermwaardig familieleven tussen meerderjarige zussen sprake dient te zijn van een ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’. Op grond van vaste rechtspraak van het EHRM [3] betreft dit een beoordeling van feitelijke aard en is onder andere - maar niet exclusief - afhankelijk van het bestaan van zogenaamde ‘hechte, persoonlijke banden’. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling dat het enkele bestaan van ‘hechte, persoonlijke banden’ voldoende is om beschermwaardig familieleven tussen meerderjarige zussen aan te nemen. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van het EHRM [4] en de hoogste Nederlandse vreemdelingenrechter [5] dient naast ‘hechte, persoonlijke banden’ ook sprake te zijn van zogenaamde
‘additional elements of dependancy’, zoals financiële en praktische afhankelijkheid tussen de twee meerderjarige zussen. Gelet op de onderbouwing van het beroepschrift en het aangevoerde op de zitting valt niet in te zien waarom van deze vaste rechtspraak zou moeten worden afgeweken.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar oudere zus. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat niet gebleken is dat de samenwoning tussen eiseres en haar zus in Pakistan noodzakelijk dan wel noodgedwongen was, omdat eiseres anders niet zelfstandig zou kunnen functioneren. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat niet duidelijk geworden is dat de financiële ondersteuning door de zus noodzakelijk is, nu gebleken is dat eiseres na haar studie enkele jaren haar eigen inkomen heeft gehad en bovendien andere familieleden dan referente ook financiële bijdragen hebben geleverd aan het huishouden van eiseres in Pakistan. Voorts heeft verweerder erop mogen wijzen dat niet gebleken is van een praktische afhankelijkheid van de zus vanwege de medische klachten van eiseres. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat eiseres zonder de hulp van haar zus niet zelfstandig kan functioneren in Pakistan, dan wel dat haar zus de enige is die de vereiste hulp aan eiseres kan bieden. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat de band van eiseres met Nederland zeer gering is en dat eiseres zich met de haar geboden ondersteuning in Pakistan weet staande te houden.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat sprake is van een eerste toelating van eiseres tot Nederland en dat Nederland een restrictief toelatingsbeleid voert. Daarbij komt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en haar zus. Aan de door eiseres aangevoerde asielgerelateerde omstandigheden kan daarnaast geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, omdat deze omstandigheden in beginsel geen plaats hebben in de beoordeling van een reguliere verblijfsvergunning. Ook heeft verweerder ten aanzien van het economische belang van Nederland in het nadeel mogen meewegen dat de zus een uitkering en toeslagen ontvangt in Nederland en ten tijde van het bestreden besluit geen betaalde werkzaamheden verrichtte. De stelling dat eiseres bij aankomst in Nederland geen beroep zal doen op de openbare kas, omdat aan haar een baan is toegezegd en zij daarom vanaf het eerste moment eigen inkomen zal hebben, doet – wat daar ook van zij – niet aan dit oordeel af. Zoals verweerder heeft toegelicht kan naast een beroep op de openbare kas, ook een beroep op de door de overheid betaalde voorzieningen als onderwijs en gezondheidszorg in het nadeel meewegen. Gelet op het voorgaande, leggen de omstandigheden ten voordele van eiseres – er zijn objectieve belemmeringen om het familieleven in Pakistan uit te oefenen, eiseres heeft een reisdocument en is geen gevaar voor de openbare orde – onvoldoende gewicht in de schaal.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden een mvv aan eiseres heeft geweigerd. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie het arrest van het EHRM van 17 februari 2009,
3.Zie het arrest van het EHRM van 17 januari 2012,
4.Zie onder meer het arrest van het EHRM van 29 juni 1992,
5.Verwezen wordt onder andere naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:4060, van 14 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2070, en van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2533.