ECLI:NL:RBDHA:2023:17402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
23/4405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering en intrekking van een verklaring van geen bezwaar in het kader van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 november 2023, in de zaak met nummer SGR 23/4405, wordt het beroep van eiser tegen de weigering en intrekking van een verklaring van geen bezwaar beoordeeld. Eiser, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, had een verklaring van geen bezwaar nodig voor zijn vertrouwensfunctie op veiligheidsmachtigingsniveau B. De minister van Defensie had deze verklaring geweigerd en ingetrokken op basis van een besluit van 3 januari 2023, waarbij verweerder zich beroept op gerubriceerde informatie van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Eiser werd geschorst na het primaire besluit en heeft sindsdien geen functie meer kunnen uitoefenen.

De rechtbank heeft de gerubriceerde informatie ingezien en vastgesteld dat er een risico op ongewenste beïnvloeding aanwezig is, wat de weigering en intrekking van de verklaring rechtvaardigt. Eiser heeft betoogd dat er geen reële band is met de persoon die het risico zou kunnen vormen, maar de rechtbank oordeelt dat het risico niet hypothetisch mag zijn en dat de nationale veiligheid voorop staat. De rechtbank concludeert dat de besluiten van de minister niet zijn gebaseerd op een gebrek aan integriteit van eiser, maar op het risico dat hij niet kan uitsluiten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser zijn verklaring van geen bezwaar niet terugkrijgt en ook geen nieuwe verklaring op een hoger veiligheidsniveau kan verkrijgen. Eiser krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van waarborgen voor de nationale veiligheid en de gevolgen die dit heeft voor de carrière van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4405

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T.A. van Helvoort),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Wies).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering en intrekking van een verklaring van geen bezwaar.
1.2
Verweerder heeft deze beslissingen genomen met het besluit van 3 januari 2023 (primaire besluit). Met het bestreden besluit van 14 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de zijn besluit gebleven.
1.3
Verweerder heeft voor de gerubriceerde informatie die ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming een beroep gedaan op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4
Bij brief van 30 augustus 2023 heeft de geheimhoudingskamer overwogen dat het verzoek om beperkte kennisneming wordt ingewilligd. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van dit stuk.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) in een
vertrouwensfunctie op veiligheidsmachtigingsniveau (niveau) B. In verband met de vervulling van een vertrouwensfunctie op niveau A is hij aangemeld bij de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD) voor een initieel veiligheidsonderzoek. Nadat eiser op zijn werkadres in kennis is gesteld van het primaire besluit is hij naar buiten begeleid en korte tijd later geschorst voor zijn functie. Het gevolg is dat eiser vanaf 3 januari 2023 niet werkzaam is in zijn functie. Verweerder heeft eiser op grond van artikel 23 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 geen inzicht kunnen wat de omstandigheden zijn op grond waarvan aan eiser geen verklaring van geen bezwaar kan worden verstrekt.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser heeft in beroep een vermoeden uitgesproken waar volgens hem de besluitvorming op gebaseerd zou kunnen zijn. Er bestaat echter geen band tussen eiser en die persoon. Het risico op ongewenste beïnvloeding mag niet een hypothetische situatie zijn maar moet reëel zijn. Daarbij is eiser nu extra waakzaam met betrekking tot deze persoon zodat het risico al helemaal verdwenen is. Eiser betaalt een hoge prijs voor keuzes die andere mensen gemaakt hebben. Hem kan niets verweten worden; hij heeft zijn werk altijd naar eer en geweten uitgevoerd en heeft integriteit hoog in het vaandel.
Daarnaast vindt eiser dat verweerder de intrekking en de weigering van de verklaring van geen bezwaar niet in een besluit had mogen neerleggen omdat het gaat om twee verschillende functies met verschillende veiligheidsmachtigingsniveaus.
4. Bij het bestreden besluit is verweerder gebleven bij zijn besluiten tot intrekking van de verklaring van geen bezwaar niveau B en de weigering van de verklaring van geen bezwaar niveau A. Dit in navolging van het advies van de bezwarencommissie veiligheidsonderzoeken defensie van 25 mei 2023. Verweerder heeft in de motivering benadrukt dat het besluit niet is gebaseerd op enige twijfel aan de integriteit of wijze van functievervulling van eiser. Wel is uit de gerubriceerde informatie van de MIVD - op grond waarvan verweerder het bestreden besluit heeft genomen - gebleken dat er een risico op ongewenste beïnvloeding aanwezig is. In het specifieke geval van eiser is het enkele risico van deze beïnvloeding, gelet op de aard van zijn huidige en met name ook de in beeld zijnde toekomstige functie in lijn met de Leidraad, voldoende om het primaire besluit te handhaven. Niet relevant is of dit risico zich al heeft voorgedaan. Een afweging van belangen en evenredigheidstoets leidt verweerder niet tot een andere beslissing. Verweerder realiseert zich dat het niet beschikken over een verklaring van geen bezwaar op niveau A of B tot gevolg heeft dat eiser vergelijkbare vertrouwensfuncties niet zal kunnen uitoefenen, hetgeen voor eiser en voor zijn loopbaanperspectieven ingrijpende consequenties heeft. Het belang van de nationale veiligheid vereist echter dat er geen vertrouwensfuncties worden vervuld door personen ten aanzien waarvan een relevant risico van ongewenste beïnvloeding, zoals hier aan de orde, bestaat. Het veiligheidsrisico kan niet worden uitgesloten met een lichtere maatregel dan die is genomen. De verstrekkende gevolgen die het besluit heeft voor eiser zijn niet onevenredig in verhouding tot het daarmee te dienen belang van de nationale veiligheid.
Wat zijn de regels?
5. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6.1
Allereerst is de rechtbank met verweerder van oordeel dat aan het besluit geen motiveringsgebrek kleeft omdat zowel op de weigering als de intrekking van de verklaring van bezwaar is besloten. Beide besluiten zijn immers om dezelfde reden genomen. Daarbij maakt het in dit geval niet uit dat er een verschil in de veiligheidsniveaus van beide functies zit.
6.2
De rechtbank heeft de gerubriceerde informatie, waarop de besluiten gebaseerd zijn, ingezien op de kazerne waar de MIVD zetelt. Zoals zij al bij brief van 5 oktober 2023 aan eiser heeft laten weten was het voor de rechtbank na het lezen van deze informatie duidelijk dat het risico op ongewenste beïnvloeding aanwezig is. De rechtbank is zich er van bewust dat het zeer zwaar voor eiser is dat hij deze informatie niet kent. De aard van de informatie maakt echter dat verweerder, en ook de rechtbank, niet anders kan dan deze informatie niet aan eiser bekend te maken. Een nadere motivering of een reactie op de vermoedens van eiser kan niet gegeven worden. Zoals verweerder in de besluitvorming en ook op de zitting benadrukt heeft is de intrekking en de weigering van de verklaring zeker niet gelegen in de persoon van eiser. Zoals verweerder in het verweerschrift benadrukt is de vraag of een persoon weerstand kan bieden aan pressie van buitenaf niet op voorhand vast te stellen. Bij de inschatting van dat risico mag bepalend zijn dat eiser door de situatie waarin hij zich bevindt, een meer voor de hand liggend persoon is om te benaderen dan een willekeurige persoon die niet in een vergelijkbare situatie zit.
De rechtbank beseft dat het standpunt van verweerder dat aan eiser in het belang van de nationale veiligheid in zijn situatie geen vertrouwensfunctie op niveau B en niveau A kan worden opgedragen door eiser als zeer ingrijpend wordt ervaren en hem ernstig belemmert in een militaire carrière zoals die hem voor ogen moet hebben gestaan. Zij heeft ook geen twijfel dat in eiser het vaste vertrouwen is geworteld dat in een geval hij het geringste vermoeden zou ervaren dat in zijn functioneren van ongewenste beïnvloeding sprake zou kunnen zijn, hij zelfstandig en tijdig maatregelen zal treffen om te voorkomen dat het belang van de nationale veiligheid zou kunnen worden geschaad. Verweerder heeft echter niet ten onrechte geoordeeld dat die attitude van eiser, gezien de taakstelling die de krijgsmacht heeft, geen aanleiding is voor een andere dan afwijzende beslissing met betrekking tot de afgifte van een verklaring van geen bezwaar op niveau B of A. Ook verweerder neemt in het belang van de nationale veiligheid voor zichzelf een benadelend besluit. Verweerder pleegt immers grote inspanningen om defensiemedewerkers te werven en te behouden door hen een carrièreperspectief te bieden waarmee de taakstelling van de krijgsmacht zoveel als mogelijk kan worden gerealiseerd. Ten aanzien van een jonge uitstekend functionerende militaire officier als eiser zal verweerder - door onvoorziene en geheel buiten eiser liggende omstandigheden - naar te verwachten valt helaas niet op passende wijze aan dat perspectief tegemoet kunnen komen. Dit is voor beide partijen, maar in het bijzonder in het individuele geval van eiser, ingrijpend.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser zijn verklaring van geen bezwaar niet terug krijgt en ook geen verklaring van geen bezwaar op een hoger veiligheidsniveau aan hem wordt verleend. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Juridisch kader
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv)
Ingevolge artikel 23 van de Wiv dragen de hoofden van de diensten zorg voor:
a.de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens;
b.de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn;
c.de veiligheid van de personen met wier medewerking gegevens worden verzameld.
Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo)
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wvo wordt in deze wet wordt verstaan onder vertrouwensfunctie: een functie die krachtens artikel 3, eerste lid, als zodanig is aangewezen.
artikel 2 van de Wvo treden, indien een vertrouwensfunctie wordt uitgeoefend bij het Ministerie van Defensie, dan wel indien het een functie betreft die als vertrouwensfunctie moet worden aangemerkt in verband met de daarmee samenhangende noodzaak om toegang te hebben tot militaire installaties, voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 10 en 16, tweede lid, Onze Minister van Defensie en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in de plaats van respectievelijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wvo wijst onze Minister dan wel het bevoegd gezag van een Hoog College van Staat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, functies die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden aan als vertrouwensfuncties. Onze Minister dan wel het bevoegd gezag van een Hoog College van Staat doet van de aanwijzing terstond mededeling aan de werkgever die het aangaat. Indien geen sprake is van een werkgever in de zin van artikel 1, tweede lid, wordt in de aanwijzing tevens aangegeven wie als werkgever in de zin van deze wet wordt aangemerkt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wvo wordt alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd ten aanzien van de betrokken persoon door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een veiligheidsonderzoek ingesteld.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wvo omvat het veiligheidsonderzoek het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Ingevolge artikel 8 van de Wvo kan een verklaring slechts worden geweigerd, indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om daarover een oordeel te geven.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wvo is Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd, na het verstrijken van een termijn van vijf jaren of een veelvoud daarvan sinds het afgeven van de verklaring of indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen, een veiligheidsonderzoek te doen instellen naar een persoon die een vertrouwensfunctie vervult. Voor het instellen van een hernieuwd veiligheidsonderzoek is de instemming van de betrokkene niet vereist.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wvo is Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien een nieuw veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om vast te stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn.
Beleidsregel veiligheidsonderzoeken
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel worden bij een veiligheidsonderzoek op niveau A de gegevens over in beginsel een periode van tien jaar direct voorafgaande aan de aanmelding van de betrokkene voor het veiligheidsonderzoek beoordeeld. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau B geldt in beginsel een periode van acht jaar. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau C geldt in beginsel een periode van vijf jaar.
Ingevolge artikel 5 van de Beleidsregel wordt bij de beoordeling van gegevens, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder d, van de wet in ieder geval gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn.
Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden
Bij de beoordeling of onvoldoende waarborgen in de zin van artikel 8, tweede lid, van de Wvo aanwezig zijn, hanteert de minister de Leidraad. Daarbij wordt een aantal indicatoren genoemd dat een rol kan spelen in een veiligheidsonderzoek.
In de Leidraad staat vermeld welke persoonlijke gedragingen en omstandigheden kunnen leiden tot de beoordeling dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn. Eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustheid zijn criteria waarop wordt getoetst in het veiligheidsonderzoek.
Op grond van deze criteria wordt bezien of betrokkene de intentie heeft de vertrouwensfunctie betrouwbaar te vervullen en of hij daartoe in staat kan worden geacht. Eveneens staan in de Leidraad indicatoren genoemd die erop kunnen wijzen dat iemand “kwetsbaar is of een risico vormt voor de nationale veiligheid”. Eén van deze indicatoren is “ongewenste beïnvloeding”.
Onder “ongewenste beïnvloeding” wordt in de Leidraad het volgende beschreven:
Het risico van ongewenste beïnvloeding kan blijken uit de aard van de relatie met bepaalde personen, organisaties of buitenlandse overheden. Ongewenste beïnvloeding kan ertoe leiden dat de betrokkene belemmerd wordt in zijn of haar onafhankelijke belangenafweging. Beïnvloeding kan bijvoorbeeld plaatsvinden door iemand in de omgeving van de betrokkene met een criminele achtergrond die betrokkene aanzet tot onwenselijk gedrag. Het in contact staan met een buitenlandse inlichtingendienst levert een grote kwetsbaarheid op. Het komt vaak voor dat betrokkene dit zelf niet door heeft. Vanwege het risico kan dit wel leiden tot weigering of intrekking van een VGB. Ook het lidmaatschap van een groepering die de autonomie van betrokkene vergaand inperkt (vaak als sekte aangeduid) kan een indicator voor ongewenste beïnvloeding zijn. Het risico op ongewenste beïnvloeding kan worden versterkt door sterke druk op loyaliteit aan de familie of het land van herkomst.