ECLI:NL:RBDHA:2023:17392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
NL23.25152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke klachtprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had in deze brief van 7 augustus 2023 aangegeven dat er geen beroep openstaat tegen de afhandeling van de klacht van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij kennelijk onbevoegd is om te beslissen op het beroep van eiser. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 9:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat beroep tegen de afhandeling van een klacht niet mogelijk is. De rechtbank legt uit dat deze uitsluiting van beroep is bedoeld om een onnodige opeenstapeling van procedures te voorkomen en om het informele karakter van de klachtbehandeling te waarborgen.

Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend en, na een reeks van beslissingen en uitspraken, had hij op 1 maart 2023 een klacht ingediend bij de staatssecretaris. De staatssecretaris had deze klacht ongegrond verklaard, met de opmerking dat de wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag op dat moment nog niet was verstreken. Eiser was het niet eens met deze beslissing en had beroep ingesteld. De rechtbank concludeert dat er geen appellabel besluit is, omdat de klachtbehandeling niet onder de reikwijdte van de Awb valt. De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd om van het beroep kennis te nemen en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, en is openbaar gemaakt op 13 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25152

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I.M. van Kuilenburg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de brief van 7 augustus 2023, waarin de staatssecretaris aangeeft dat geen beroep openstaat tegen de afhandeling van de klacht van eiser.
1.1
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is kennelijk onbevoegd om te beslissen op het beroep van eiser. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Het verloop van de procedure?
3. Eiser heeft op 25 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend. Omdat niet tijdig op zijn aanvraag was beslist, ook niet nadat eiser de staatssecretaris in gebreke heeft gesteld, heeft eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag beroep ingesteld bij de rechtbank Dit beroep is bij uitspraak van 26 oktober 2022 gegrond verklaard. De staatssecretaris is daarbij opgedragen binnen acht weken na bekendmaking van de uitspraak te beslissen op de asielaanvraag van eiser, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.1.
Op 26 oktober 2022 heef de staatssecretaris op de asielaanvraag van eiser beslist. De aanvraag is buiten behandeling gesteld. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van de rechtbank van 8 december 2022 is het beroep van eiser gegrond verklaard en is de beslissing op de asielaanvraag vernietigd. Dit betekende dat de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag van eiser moest beslissen. De rechtbank heeft geen termijn gesteld voor het nemen van een nieuwe beslissing. Een nieuwe rechterlijke dwangsom is niet opgelegd.
3.2.
Omdat nog steeds niet op zijn aanvraag was beslist, heeft eiser op 1 maart 2023 een klacht ingediend bij de staatssecretaris. Eiser stelt dat de staatssecretaris uiterlijk op 21 december 2022 opnieuw op zijn asielaanvraag had moeten beslissen. Nu de staatssecretaris dat niet heeft gedaan stelt eiser dat er sinds die dag een dwangsom van € 100,- per dag loopt. Bij brief van 13 juni 2023 heeft de staatssecretaris deze klacht ongegrond verklaard. Daarbij heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor het beslissen op de asielaanvraag van eiser op het moment van het indienen van de klacht nog niet was verstreken. De nieuwe beslistermijn liep volgens de staatssecretaris af op 8 juni 2023.
3.3.
Eiser heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Hij vindt dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat geen dwangsom is verbeurd. Bij brief van 7 augustus 2023 heeft de staatssecretaris eiser laten weten dat tegen de afhandeling van een klacht geen beroep openstaat. Tegen deze beslissing is eiser in beroep gekomen.
Is sprake van een appellabel besluit?
4. Op grond van artikel 9:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het niet mogelijk om beroep in te stellen tegen de afhandeling van een klacht. Uit de memorie van toelichting op de Awb-regeling over de behandeling van klachten door bestuursorganen (Kamerstukken II 1997/1998, 25 837, nr. 3, blz. 14 en 21) volgt immers dat besluiten over de behandeling van klachten zijn uitgesloten van beroep teneinde een onnodige opeenstapeling van procedures te voorkomen. Bovendien zou de klachtbehandeling er te zeer haar informele karakter door verliezen. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd is te oordelen over het beroep van eiser tegen de ongegrondverklaring van zijn klacht.
4.1.
In zijn reactie op de klacht heeft de staatssecretaris vastgesteld dat er met de uitspraak van 8 december 2022 een nieuwe beslistermijn is gaan lopen. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser aldus, dat eiser meent dat daarmee (impliciet) het besluit is genomen dat geen dwangsom is verschuldigd en dat dit besluit op rechtsgevolg is gericht.
4.2.
Een standpunt van de staatssecretaris over de verschuldigdheid en hoogte van de aan een uitspraak verbonden nadere dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, is – anders dan eiser meent – geen publiekrechtelijke rechtshandeling. Het is geen besluitonderdeel waartegen een vreemdeling in beroep kan gaan [2] . Voor het vaststellen van de verschuldigdheid en hoogte van de nadere dwangsom moet de vreemdeling bij de burgerlijke rechter zijn. Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van dit besluitonderdeel niet bevoegd is te beslissen op het beroep van eiser.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank is kennelijk onbevoegd van het beroep kennis te nemen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023: 3199, onder 2.