6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten op 29 november 2022 schuldig gemaakt aan een straatroof in Wassenaar. De verdachte zat als bijrijder in de auto van één van de medeverdachten. De verdachten zaten met hun zessen in de auto. Er reden twee scooters voor hen, waarbij de [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , samen op de ene scooter zaten en een derde persoon op de andere scooter. Eén van de verdachten liet zijn oog vallen op de helm van één van de slachtoffers en wilde die hebben. In de auto is vervolgens het plan bedacht om de slachtoffers te beroven. Zij zijn achter de scooters aangereden en hebben geprobeerd de scooter waarop de slachtoffers zaten, aan te rijden. Toen de auto van de verdachten die scooter had aangetikt, zijn vier van de zes verdachten uitgestapt. De beide scooters reden echter verder. De verdachte en de medeverdachte die de auto bestuurde zijn daar achteraan gereden en hebben de scooter waarop de slachtoffers zaten, klem gereden. De andere scooter kon ontkomen. De vier verdachten die eerder waren uitgestapt, kwamen kort nadat de scooter met daarop de slachtoffers was klemgereden, aangerend. De slachtoffers zijn vervolgens door de verdachten van hun jassen, helmen, telefoons en pasjes beroofd. Ook is de scooter van het [slachtoffer 1] weggenomen. De verdachten hadden niet allemaal dezelfde rol bij het plegen van het strafbare feit, maar zij zijn daarvoor naar het oordeel van de rechtbank wel allemaal in dezelfde mate gezamenlijk verantwoordelijk. De rechtbank rekent de verdachte aan dat hij bij de straatroof totaal niet aan de gevolgen voor de slachtoffers heeft gedacht.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 september 2023. De verdachte is niet eerder veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Fivoor Den Haag van 13 oktober 2023. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de reclassering vermoedt dat de verdachte gevoelig is voor groepsdruk en hierdoor in de problemen komt. De reclassering ziet risicofactoren in de denkpatronen van de verdachte, zijn gedrag en vaardigheden in combinatie met groepsdruk. De verdachte wenste tot dusver geen medewerking te verlenen aan nadere diagnostiek en een eventuele behandeling bij de forensische polikliniek De Waag of Youz of soortgelijke instelling, omdat hij er de meerwaarde niet van inziet en het geen bijzondere voorwaarde is. De reclassering acht nader onderzoek en het volgen van de geïndiceerde behandeling noodzakelijk en adviseert een behandelverplichting. De verdachte lijkt voldoende leerbaar te zijn voor gedragsverandering en heeft ook aangegeven dat hij zijn medewerking zal verlenen als het als een bijzondere voorwaarde wordt opgelegd. Daarnaast acht de reclassering het van groot belang dat de verdachte dagbesteding in de vorm van school of werk heeft. De reclassering adviseert dan ook beide genoemde bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden. Ook adviseert de reclassering het meewerken aan middelencontrole als bijzondere voorwaarde op te nemen, nu de verdachte hierover wisselend verklaart en geen eenduidig beeld schept. Voorts adviseert de reclassering de meldplicht als bijzondere voorwaarde zodat zij toezicht kan houden op de bijzondere voorwaarden.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
Vanuit de onderzoeken is gebleken dat er voldoende indicaties zijn die pleiten voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. De verdachte doet op dit moment een opleiding, is thuiswonend en de reclassering ziet nog mogelijkheden om zijn ontwikkeling door middel van een pedagogische aanpak positief te beïnvloeden. Wel is het van belang dat de verdachte zal worden begeleid door de volwassenreclassering, juist omdat toegewerkt moet worden naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Daarnaast zijn er eveneens geen specifieke interventies vanuit het jeugdstrafrecht geïndiceerd.
Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken
Volgens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank - ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt - recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportage, het gegeven advies en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt voor een straatroof een taakstraf vanaf 60 uren dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie vermeld. Er kan sprake zijn van strafverzwarende omstandigheden. Die zijn er in dit geval. De auto waarin de verdachte reed, is gebruikt als wapen om de beroving mogelijk te maken. Daarnaast heeft het feit ’s-avonds laat in het donker plaatsgevonden en op een plaats met weinig bebouwing, waar weinig verkeer en niemand op straat was. Ten slotte heeft de verdachte het strafbare feit samen met anderen gepleegd en waren zij in een overrompelende meerderheid ten opzichte van de slachtoffers.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheden, acht de rechtbank het opleggen van jeugddetentie passend. De rechtbank ziet aanleiding om een gedeelte daarvan voorwaardelijk op te leggen. De verdachte is immers niet eerder veroordeeld en heeft geruime tijd in voorlopige hechtenis gezeten. De voorwaardelijke straf is een waarschuwing voor de verdachte om niet nogmaals een strafbaar feit te begaan. Ook maakt het voorwaardelijke strafdeel het mogelijk dat de verdachte zich met hulp van behandeling, toezicht en begeleiding zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen om recht te doen aan de ernst van het feit.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 82 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank komt bij de berekening daarvan op een hoger aantal dagen uit dan de officier van justitie. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de meldplicht, de ambulante behandelverplichting met daarbij medewerking verlenen aan diagnostiek en de dagbesteding verbinden. Het contactverbod is door de officier van justitie niet gevorderd en ook de rechtbank ziet geen aanleiding om deze als bijzondere voorwaarde op te leggen. Ook voor het opleggen van meewerken aan middelencontrole ziet de rechtbank geen aanleiding, aangezien deze voorwaarde bij het wijzigen van de schorsingsvoorwaarde reeds is vervallen.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie.