ECLI:NL:RBDHA:2023:17363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
SGR 21/8206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met huwelijk en vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering vanaf 20 juli 2021 en de terugvordering van een bedrag van € 826,19 aan betaalde bijstand over de periode van 20 juli 2021 tot en met 31 augustus 2021. Eiser had het college op 19 juli 2021 geïnformeerd over zijn aanstaande huwelijk, maar stelde dat zijn situatie niet zou veranderen omdat hij niet ging samenwonen met zijn echtgenote. Het college oordeelde echter dat eiser en zijn echtgenote als gehuwden moesten worden aangemerkt, waardoor er geen recht op bijstand bestond.

De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren. Eiser voerde aan dat hij verkeerd was geïnformeerd door een medewerker van het college, die hem zou hebben verteld dat zijn huwelijk geen gevolgen zou hebben voor zijn bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken op basis van de Participatiewet, maar dat het college niet adequaat heeft gereageerd op het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het college niet op het volledige bezwaar van eiser heeft beslist. Desondanks is het beroep ongegrond verklaard, maar het college moet wel het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk en is openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8206

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag; het college

(gemachtigde: I.M. Groen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering vanaf 20 juli 2021 en de terugvordering van een bedrag van € 826,19 aan betaalde bijstand over de periode van 20 juli 2021 tot en met 31 augustus 2021 (de te beoordelen periode).
1.1.
Met het bestreden besluit van 13 december 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij het primaire besluit van 2 september 2021 gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontving een bijstandsuitkering. Op 19 juli 2021 heeft eiser telefonisch en per e-mail het college geïnformeerd dat zijn burgerlijke status zal wijzigen in verband met zijn huwelijk op 20 juli 2021. Eiser heeft daarbij vermeld dat zijn situatie verder niet zal veranderen omdat hij nog niet gaat samenwonen met zijn echtgenote. Voor het college is dit aanleiding geweest om het primaire besluit te nemen.
2.1.
Het bestreden besluit berust op het standpunt van het college dat eiser en zijn echtgenote als gehuwden moeten worden aangemerkt. Volgens het college bestaat er alleen recht op bijstand als het gezamenlijk inkomen lager is dan de bijstandsnorm die voor eiser en zijn echtgenote als gehuwden geldt. Omdat het inkomen van de echtgenote van eiser boven de bijstandsnorm uitkomt, bestaat er geen recht op bijstand .

Beoordeling door de rechtbankWat vindt eiser in beroep?

2.2.
Eiser voert aan dat hij verkeerd geïnformeerd is. In zijn telefoongesprek met een medewerker van het college op 19 juli 2021 heeft hij geïnformeerd naar de gevolgen van zijn huwelijk voor zijn bijstandsuitkering als hij niet gaat samenwonen. Volgens eiser is hem toen medegedeeld dat het huwelijk geen gevolgen zou hebben, indien hij dit zou melden. Dit heeft hij gedaan. Eiser is het daarom niet eens met de terugvordering van € 826,19. Als de medewerker hem juist had ingelicht, had hij de bijstandsuitkering direct beëindigd. Eiser heeft dit ook in bezwaar naar voren gebracht, maar daar heeft het college in het bestreden besluit niet op gereageerd.
Wat oordeelt de rechtbank?
3. Niet in geschil is dat het college op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Participatiewet (Pw) bevoegd was om het recht op bijstand in te trekken. Eiser heeft aangegeven te begrijpen dat hij als gevolg van zijn huwelijk geen recht op een bijstandsuitkering heeft. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet. Slechts in geschil is of het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn in artikel 58, tweede lid, van de Pw neergelegde bevoegdheid tot terugvordering van het te veel uitgekeerde bedrag van € 826,19 dat verband houdt met de intrekking van het recht op bijstand.
4. Eiser doet met zijn betoog een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is allereerst vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [1] Hiervan is in dit geval niet gebleken. Het college heeft bij zijn verweerschrift een uitdraai van het telefoonregistratiesysteem gevoegd. Hieruit blijkt slechts dat de servicedesk-medewerker eiser heeft geadviseerd om de wijziging online door te geven, dan wel hierover een e-mail te sturen naar het college. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van toezeggingen of andere uitlatingen, dan wel gedragingen van het college waaruit eiser in de gegeven omstandigheden kon en mocht afleiden dat de verandering van zijn huwelijkse status geen consequentie zou hebben voor zijn recht op een bijstandsuitkering. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
5. Eiser betoogt evenwel terecht dat het college zijn beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte niet bij de heroverweging in bezwaar betrokken. Het college heeft aldus niet op het volledige bezwaar van eiser beslist. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is niet aannemelijk dat eiser door de schending van artikel 7:11, eerste lid, van de Awb is benadeeld. Uit het voorgaande volgt namelijk dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Daarom passeert de rechtbank het gebrek. De rechtbank ziet in dit gebrek wel aanleiding om te bepalen dat het college het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het college moet wel het griffierecht en de proceskosten, vastgesteld op € 2,63 aan reiskosten, aan eiser vergoeden. Dit omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2,63 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.