ECLI:NL:RBDHA:2023:17334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
NL23.32974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van eiser in het bestuursrecht; beoordeling van de gronden voor bewaring en de mogelijkheid van lichter middel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, had beroep aangetekend tegen het besluit van 17 oktober 2023, waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 31 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de maatregel rechtsgeldig was ondertekend. De rechtbank stelt vast dat de handtekening onder de maatregel niet kon worden gevalideerd, wat betekent dat de maatregel niet rechtsgeldig was. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel had moeten opheffen, en dat de gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen niet voldoende zwaarwegend waren om de inbewaringstelling te rechtvaardigen.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met een lichter middel, gezien de omstandigheden van eiser, waaronder zijn medische toestand en zijn bereidheid om zich aan de meldplicht te houden. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring met ingang van 1 november 2023 en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.600,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals een vergoeding van de proceskosten van € 1.674,- aan zijn gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32974 gerectificeerd

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 17 oktober 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldverbinding), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring had niet mogen worden opgelegd en moet daarom worden opgeheven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Heeft de staatssecretaris de maatregelen van bewaring rechtsgeldig ondertekend?
4. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) een rechtsgeldige maatregel van bewaring pas tot stand komt als deze is gedagtekend, ondertekend en met reden is omkleed. De handtekening onder de maatregel van bewaring is bedoeld om te verzekeren en controleerbaar te maken dat het besluit daadwerkelijk wordt opgelegd door de (bevoegde) ambtenaar die onder de maatregel is vermeld.
4.1.
Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring (M109 formulier) niet rechtsgeldig is ondertekend omdat deze niet kan worden gevalideerd. Als hij de maatregel wil controleren krijgt hij een foutmelding. Hij moet echter in staat worden gesteld vast te stellen of de maatregel door de bevoegde persoon is opgemaakt en nadien niet is gewijzigd. Ook de rechtbank moet dit kunnen controleren. Nu dit niet mogelijk is, komt dit voor rekening van de staatssecretaris en moet de maatregel worden opgeheven.
4.2.
De rechtbank heeft de door de staatssecretaris aan het digitale dossier toegevoegde maatregel van bewaring geopend via de PDF-viewer buiten het digitaal dossier (Adobe Acrobat). Bij de verificatie van de handtekeningen verschijnt de melding: “Fout tijdens de verificatie van de handtekening. Handtekening bevat onjuiste, onherkenbare, beschadigde of verdachte gegevens.” Dezelfde melding verschijnt ook bij het verifiëren van de handtekening van de opnieuw geüploade maatregel.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris ter zitting de certificering van de maatregel aan partijen heeft getoond. Daarbij is vastgesteld dat de certificering geldig is en dat het de maatregel van eiser betreft. Dit kwam overeen met het screenshot van de ondertekening die de staatssecretaris voorafgaand aan de zitting in het dossier had geüpload. De getoonde melding luidde: ‘de certificering van document is geldig en is ondertekend door [naam] . Tijd van ondertekening: 2023/10/17 11:11:16 +01.00’ en ‘De wijzigingen die in dit document zijn aangebracht sinds dit is gecertificeerd, zijn toegestaan door de certificerende partij en maken de handtekening niet ongeldig. De certificering staat het invullen, ondertekenen en plaatsen van opmerkingen in forumlieren toe voor dit document. Andere wijzigingen zijn niet toegestaan. De identiteit van de ondertekenaar is geldig. De handtekening is voorzien van een ingesloten tijdstempel. Tijd stempel: 2023/10/17 11:11:23 +01.00’
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris met het ter zitting aangedragen bewijs alsnog aangetoond dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig is ondertekend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris ter zitting de lichte grond 4a heeft laten vallen, omdat deze niet is toegelicht in de maatregel.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3a terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Zoals de staatssecretaris terecht stelt heeft eiser niet kunnen aantonen dat hij Nederland op rechtmatige wijze is ingereisd. Eiser beschikt namelijk niet over een geldig paspoort, visum en inreisstempel. Dat de staatssecretaris – zoals eiser aanvoert – de grond niet heeft voorzien van een deugdelijke feitelijke toelichting, volgt de rechtbank dus niet. Verder is de zware grond 3c feitelijk juist. Bij besluit van 12 augustus 2022 is vastgesteld dat eiser niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en is aan hem een terugkeerbesluit opgelegd. Hieraan heeft eiser geen gevolg gegeven. Voor de zware gronden 3a en 3c is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [1] Ook de lichte gronden 4c is feitelijk juist en voldoende toegelicht. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser geen vaste woon- en verblijfplaats heeft. Eiser staat niet ingeschreven in de basisregistratie personen. Hierdoor bestaat er in het algemeen een risico op onderduiking. Ook is de lichte grond 4d feitelijk juist en voldoende toegelicht. Eiser beschikt over onvoldoende middelen van bestaan om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hierbij is van belang dat hij beschikt over zelfstandige middelen. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat hij zijn uitreis zal kunnen bekostigen, zodat hij niet uit eigen beweging zal vertrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris kunnen volstaan met een lichter middel?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met een lichter middel. Eiser betoogt dat er geen sprake is van een risico op onttrekking. Eiser heeft zich namelijk altijd gehouden aan de meldplicht van het centraal orgaan opvang asielzoekers (COa). Ook in de laatste weken, toen eiser wist dat hij niet langer rechtmatig in Nederland verbleef heeft hij zich gemeld. Eiser stelt dat hij ook altijd zijn medewerking heeft verleend aan oproepen van de dienst terugkeer & vertrek (DT&V), zelfs in die periodes waarin DT&V helemaal niet bevoegd was om met eiser te spreken over vertrek, omdat zijn asielprocedure nog liep. Ook na de negatieve uitspraak van de rechtbank van 14 september 2023 op zijn asielaanvraag, bleef eiser in beeld bij de COa. Daarbij heeft eiser nooit uitdrukkelijk gezegd dat hij nooit zal meewerken aan een terugkeer. Hij geeft aan nog in afwachting te zijn van het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn asielprocedure en andere mogelijkheden te verkennen om toch rechtmatig in Nederland te verblijven. Verder wijst eiser op zijn ernstige medische klachten, hij heeft namelijk diabetes. Hiervoor is hij afhankelijk van de zorgverzekering die hij ontvangt van het COa. Hij kan zich niet aan het toezicht onttrekken omdat dit betekent dat hij niet meer kan voorzien in de noodzakelijke medicatie en de kans op overlijden bestaat. Ook leidt eiser aan posttraumatische stressstoornis en is al enigszins op leeftijd. Voorgaande maakt dat de maatregel van bewaring onevenredig zwaar middel is voor eiser.
6.1.
Tegenover het belang van eiser staat het belang bij de inbewaringstelling. Dit belang houdt in dat de terugkeer van eiser naar Tunesië binnen een redelijke termijn verwezenlijkt kan worden. Het belang van de staatssecretaris wordt onderbouwd met een verwijzing naar de gronden die ter grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring en waaruit een onttrekkingsrisico voortvloeit. Daarbij geldt dat de vreemdelingenbewaring niet lang hoeft te duren omdat er inmiddels een LP-toezegging is van de Tunesische autoriteiten. Bijzondere belangen die moeten leiden tot het afzien van een maatregel van bewaring, zijn door eiser niet gesteld.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de beoordeling of de gronden van de maatregel de maatregel kunnen dragen en de beoordeling van het lichter middel van elkaar te onderscheiden beoordelingen zijn. Deze beoordelingen kunnen tegelijkertijd niet los van elkaar worden gezien. Zoals de staatssecretaris terecht stelt, volgt uit de gronden van de maatregel in de regel dat er een risico op onttrekking bestaat. In dit geval was een lichter middel echter aangewezen. De rechtbank legt dit hieronder uit. Daarbij zal eerst nader worden ingegaan op het gewicht van de gronden van de maatregel, waarbij vervolgens een koppeling wordt gemaakt met de overige omstandigheden in de situatie van eiser.
6.3.
De zware grond 3a is feitelijk juist. Eiser is niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Daarbij moet wel de kanttekening worden gemaakt dat deze inreis meer dan twintig jaar geleden plaatsvond. Het zegt in die zin minder over de houding van eiser op dit moment. Daarmee is grond minder zwaarwegend voor het oordeel dat ook op dit moment nog een risico op onttrekking bestaat. Hetzelfde geldt voor de feitelijk juiste grond 3c. Aan eiser is een terugkeerbesluit uitgereikt op 12 augustus 2022. Maar anders dan uit de maatregel van bewaring volgt is het niet zo dat eiser sinds dat moment Nederland moest verlaten en daaraan niet heeft voldaan. Terecht stelt eiser dat hij tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beroep heeft ingesteld en een voorlopige voorziening heeft gevraagd. Daarmee was zijn vertrekplicht opgeschort. Dit betekent dat in die periode geen plicht bestond om mee te werken aan vertrek, en ook geen bevoegdheid bij de autoriteiten om een vertrek alvast voor te bereiden. [2] Pas na de einduitspraak van de rechtbank op 14 september 2023 “herleefde” de terugkeerverplichting weer. Eiser kan niet worden verweten dat hij in de tussenliggende periode niet heeft mee gewerkt aan zijn terugkeer. Uit de motivering van de maatregel volgt dat het hem wel wordt tegengeworpen. Hoewel de grond feitelijk juist is (vanaf 14 september 2023 gold wederom een vetrekplicht en tot het moment van inbewaringstelling op 17 oktober 2023 heeft eiser ruim een maand de tijd gehad om zelf te verstrekken), komt aan de grond daarom minder gewicht toe.
6.4.
De zware gronden 3d, 3e en 3i zijn hiervoor niet besproken omdat reeds voldoende gronden bestonden om de maatregel te kunnen dragen. In het kader van de belangenafweging zal de rechtbank de gronden beoordelen op hun juistheid en (daarmee) hun betekenis voor het oordeel dat een reëel gevaar op onttrekking bestaat.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de zware grond 3d niet worden tegengeworpen. Het is juist dat eiser geen paspoort heeft overgelegd, Maar niet kan worden gezegd dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft namelijk vele documenten, waaronder zijn geboorteakte en een verlopen ID-kaart overgelegd en heeft consistent dezelfde persoonsgegevens doorgegeven. Ook de zware grond 3e kan eiser niet worden tegengeworpen. De stelling van de staatssecretaris dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt, volgt de rechtbank niet. Het gegeven dat de staatssecretaris van de Tunesische autoriteiten hebben vernomen dat de naam van eiser niet wordt gespeld als “ [naam] ” maar als “ [naam] ” is onvoldoende. Eiser stelt terecht dat het overduidelijk is dat het om dezelfde persoonsgegevens gaat. De officiële taal van Tunesië is het Arabisch, een taal met een ander alfabet, waardoor de naam naar het Latijnse alfabet moest worden omgezet. Deze omzetting kan op verschillende manieren plaatsvinden. Ook de zware grond 3i tot slot heeft de staatssecretaris niet aan eiser kunnen tegenwerpen. Eiser heeft weliswaar tijdens gesprekken op 15 november 2021 en op 13 september 2022 gesteld dat hij niet terug wil keren naar Tunesië. Ten tijde van die gesprekken had eiser echter geen verplichting tot terugkeer omdat nog geen uitspraak was gedaan op de door hem in de asielprocedure gevraagde voorlopige voorziening. Deze verklaringen van eiser zijn daarom te relateren aan zijn asielprocedure. Daarbij lijkt eiser zich in het laatste vertrekgesprek te berustten op zijn terugkeer, aangezien hij voorbereidingen treft met betrekking tot zijn diabetes medicijnen. Dat hij tevens zou hebben gesteld het hoger beroep in Nederland te willen afwachten en met zijn advocaat te willen bezien of andere mogelijkheden bestaan voor rechtmatig verblijf in Nederland, betekent niet dat hij daarmee aangeeft niet mee te werken aan een terugkeer als het moment van vertrek daar is.
6.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gronden die de staatssecretaris ten grondslag heeft gelegd aan de maatregel van bewaring niet een zodanig zwaar gewicht toekomt dat alleen al daaruit voortvloeit dat hij niet met een minder dwingende maategel kan volstaan. [3] Ook anderszins bestond hiertoe geen aanleiding. Van groot gewicht is in dit verband het gegeven dat het voldoen aan de meldplicht voor eiser noodzakelijk is om beroep te kunnen doen op de verzekering van het COa om zijn diabetes medicijnen te kunnen krijgen. Hierdoor is het zeer aannemelijk te achten dat eiser zich zal blijven houden aan de meldplicht en dus vindbaar is om zijn terugkeer te bewerkstelligen. Daarbij komt dat eiser in behandeling staat voor posttraumatische stressstoornis en al enigszins op leeftijd is. De staatssecretaris heeft deze omstandigheden ten onrechte niet in het voordeel van de vreemdeling meegewogen in zijn belangenafweging. In zoverre heeft de staatssecretaris de maatregel ondeugdelijk gemotiveerd. Door de bovenstaande feiten en omstandigheden had de staatssecretaris een andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De maatregel van bewaring was vanaf 17 oktober 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring met ingang van 1 november 2023.
7.1.
Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 16 x € 100,- (verblijf in huis van bewaring) = € 1.600,-.
7.2.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 1 november 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ECLI:EU:C:2018:465 en ECLI:EU:C:2018:544.