ECLI:NL:RBDHA:2023:17294
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 juni 2022 was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Echter, het verzoekschrift van de verzoeker bevatte geen gronden voor het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld dat een verzoekschrift ten minste de gronden van het verzoek moet bevatten. Aangezien de verzoeker geen gronden heeft ingediend, heeft de voorzieningenrechter op 28 juni 2022 aan de verzoeker gevraagd om binnen twee weken alsnog gronden in te dienen. De verzoeker heeft hierop niet gereageerd.
Gelet op het ontbreken van gronden heeft de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.