ECLI:NL:RBDHA:2023:17270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
NL23.24793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 3 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 28 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep samen met een andere zaak behandeld en verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft.

De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland Duitsland verzocht om eiser terug te nemen, wat Duitsland heeft aanvaard. Eiser heeft eerder asielaanvragen ingediend in Italië en Duitsland, en is op 8 december 2022 overgedragen aan Duitsland.

Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij medische psychische problemen heeft en vreest voor indirect refoulement bij terugkeer naar Duitsland. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris dat de medische zorg in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit is en dat eiser de mogelijkheid heeft om bij de Duitse autoriteiten te klagen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. H.R.D. Leene).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met NL23.24794, op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij de autoriteiten van Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard. [2]
Voorgaande procedure en huidige procedure
4. Eiser heeft op 3 mei 2022 een eerste verzoek om internationale bescherming ingediend in Nederland. Uit Eurodac bleek dat eiser eerder in Italië in 2014 en in Duitsland in 2016 een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Nederland heeft Duitsland toen verzocht om eiser terug te nemen, de Duitse autoriteiten zijn daar in juni 2022 mee akkoord gegaan. Bij besluit van 7 oktober 2022 heeft de staatssecretaris besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en eiser over te dragen aan Duitsland. Het beroep van eiser tegen dit besluit is door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht op 3 november 2022 [3] ongegrond verklaard. Eiser is op 8 december 2022 overgedragen aan Duitsland.
4.1.
Op 20 mei 2023 heeft eiser opnieuw een verzoek om internationale bescherming in Nederland ingediend. Nederland heeft Duitsland toen wederom verzocht om eiser terug te nemen, op 10 juli 2023 zijn de Duitse autoriteiten hiermee akkoord gegaan.
Kan de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voert hiertoe aan dat hij medische psychische problemen heeft en in Duitsland niet goed zal worden geholpen. Daarnaast heeft de asielprocedure in Duitsland zes jaar geduurd. Ook is Duitsland begonnen met de uitzetting naar Nigeria. Eiser heeft grote vrees voor indirect refoulement bij terugkeer naar Duitsland.
Toetsingskader
5.1.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is daarom aan eiser om het vermoeden dat Duitsland niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Daarbij komt dat wanneer een vreemdeling de structurele tekortkomingen aannemelijk heeft gemaakt, die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moeten bereiken om te concluderen dat er sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. [4]
5.2.
De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris en is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland in het geval van eiser niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De door eiser ingebrachte informatie biedt hier namelijk onvoldoende aanknopingspunten voor. Op wat de rechtbank hiertoe overweegt wordt – zover van belang – hieronder nader ingegaan.
5.3.
Eiser voert aan dat hij is doorverwezen naar de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) in [plaats] vanwege depressieve klachten, een posttraumatische stres stoornis (PTSS) met psychische klachten en een suïcide risico. Eiser heeft een verwijsbrief naar GZA [plaats] van 7 oktober 2023 en een medisch patiëntdossier overlegd. Uit de verwijsbrief volgt dat eiser een intakegesprek heeft gehad en dat verschillende psychische problemen zijn geconstateerd waarbij een behandeling voor posttraumatische stressklachten en psychotische klachten dringend wordt geadviseerd. Eiser gebruikt valeriaan en slikt medicatie ter vermindering van zijn visuele en akoestische hallucinaties. Het overlegde patiëntendossier loopt vanaf mei 2022 tot eind september 2023 en bevat informatie over de psychische klachten van eiser, onder andere; slaapproblemen, hallucinaties, procedure-stress, suïcidale gedachten, en een ondernomen suïcidepoging in Duitsland.
Hoewel uit de medische gegevens blijkt dat eiser psychische problemen heeft, volgt hieruit naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat er momenteel een behandeling in Nederland loopt waarbij Nederland het aangewezen land is om eiser te behandelen en dat een lopende of benodigde behandeling in Duitsland niet beschikbaar zal zijn. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris er gelet op in het interstatelijk vertrouwensbeginsel in de eerste plaats namelijk vanuit mag gaan dat de (psychische) medische zorg in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit is en toegankelijk zal zijn voor eiser. In de tweede plaats heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser de mogelijkheid heeft om bij de Duitse autoriteiten te klagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt en onderbouwd dat deze mogelijkheid voor hem niet bestaat.
Voor zover eiser heeft willen stellen dat overdracht aan Duitsland wegens zijn psychische klachten in strijd is met het arrest C.K. tegen Slovenië [5] overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest C.K. volgt onder andere dat wanneer een vreemdeling objectieve gegevens overlegt, zoals medische stukken over zijn gezondheidstoestand, die de bijzondere ernst van de gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, de autoriteiten van de betrokken lidstaat, de rechterlijke instanties daaronder begrepen, die gegevens niet buiten beschouwing mogen laten. Eiser heeft met de door hem overgelegde medische informatie onvoldoende de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand aannemelijk gemaakt en evenmin aannemelijk gemaakt dat de fysieke overdracht aan Duitsland aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheidstoestand zal hebben. Het (impliciete) beroep op het arrest C.K. slaagt daarom niet.
5.4.
Het betoog van eiser dat er ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat Duitsland is begonnen met de uitzetting van eiser kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn betoog een onvertaalde brief van de Duitse autoriteiten van 20 april 2023 overgelegd. De rechtbank maakt uit deze brief – en de toelichting door de gemachtigde van eiser ter zitting – op dat de asielaanvraag van eiser in Duitsland is afgewezen en dat eiser dient mee te werken aan het verkrijgen van een reisdocument ten behoeve van de uitzetting naar Nigeria. Dat Duitsland stappen heeft ondernomen om een eventuele uitzetting van eiser na de afwijzing van zijn asielaanvraag mogelijk te maken, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat Duitsland niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat Duitsland met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat zij een eventuele nieuwe asielaanvraag in behandeling zullen nemen en daartegen ook rechtsmiddelen openstaan. De Europese richtlijnen – de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn- zijn ook van toepassing op de asiel- en opvangprocedure in Duitsland.
5.5.
Ook het betoog van eiser dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt omdat de behandeling van zijn asielaanvraag zes jaar heeft geduurd kan niet slagen. Eiser betoogt dat hij op 2 maart 2016 een asielaanvraag in Duitsland heeft gedaan en dat hij op 18 februari 2022 bij de Duitse rechtbank is geweest.
De rechtbank stelt eerst vast dat eiser dit betoog niet heeft onderbouwd met stukken, zodat de rechtbank niet kan beoordelen of de behandeling daadwerkelijk zes jaar heeft geduurd. Eiser heeft de mogelijkheid gehad om een asielaanvraag in te dienen en deze aanvraag is in behandeling genomen. In het geval de beoordeling van de asielaanvraag zes jaar heeft geduurd, maakt dit op zichzelf nog niet dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat de Europese richtlijnen van toepassing zijn op de Duitse asiel- en opvangprocedure. Eiser is in de gelegenheid gesteld om een asielaanvraag in te dienen en die is in behandeling genomen. Zoals onder 5.4. al is overwogen heeft Duitsland met het claimakkoord gegarandeerd dat zij een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen. Ook bestaat er voor eiser de mogelijkheid tot klagen bij de Duitse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 18, eerste lid onder b van de Verordening EU 604/2013, Dublinverordening.
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 3 november 2022, zaaknummer NL22.20249.
4.Het arrest Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
5.Arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.