ECLI:NL:RBDHA:2023:17267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
23-6789
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij aanvraag uitkering Participatiewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker had op 18 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, welke door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 9 oktober 2023 was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 november 2023 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker onvoldoende informatie heeft verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. Ondanks herhaalde verzoeken van het college om aanvullende gegevens, heeft verzoeker niet tijdig de gevraagde informatie overgelegd, waaronder financiële gegevens van zijn onderneming en bewijsstukken met betrekking tot zijn vermogen. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, en dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen.

De voorzieningenrechter benadrukt dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij de aanvrager ligt en dat het college gerechtigd was om aanvullende informatie te eisen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder dat er aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6789

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 november 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. P. van Wegen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 18 juli 2023 om een uitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 9 oktober 2023 (het bestreden besluit) afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker heeft op 18 juli 2023 een aanvraag gedaan om een bijstandsuitkering per 1 maart 2023. Verzoeker heeft daarbij aangegeven dat hij geen eigen woning heeft en tijdelijk bij zijn broer woont, dat hij vanaf 8 maart 2023 geen inkomsten meer heeft uit zijn bedrijf vanwege ziekte en dat hij in totaal € 15.000,- aan schulden heeft. Tijdens de aanvraagprocedure heeft verzoeker aangegeven dat hij bijstand wenst te ontvangen met ingang van 8 mei 2023.
3. Bij brief van 19 juli 2023 heeft het college verzoeker meegedeeld dat er meer informatie nodig is om zijn aanvraag te behandelen en hem verzocht om de in de brief genoemde informatie uiterlijk 31 juli 2023 over te leggen. Er is onder andere gevraagd naar stukken van verzoekers bedrijf zoals alle afschriften van alle zakelijke rekeningen van 1 januari 2023 tot en met 18 juli 2023, de jaarrekening 2022, de balans, de winst- en verliesrekening over 2022 en alle facturen van het bedrijf van de laatste drie maanden met een bewijs van de betaling van deze facturen op verzoekers bankrekening, en het bewijs van uitschrijving bij de Kamer van Koophandel.
4. Verzoeker heeft niet uiterlijk 31 juli 2023 alle gevraagde informatie overgelegd. Het college heeft verzoeker bij brief van 3 augustus 2023 gevraagd om de in de brief genoemde gegevens uiterlijk 17 augustus 2023 over te leggen. Er is onder andere gevraagd om een verklaring van de stortingen op zijn bankrekening. Daarnaast is nogmaals gevraagd naar informatie met betrekking tot zijn bedrijf, de balans, winst- en verliesrekening over 2022, alle facturen van de laatste drie maanden met een bewijs van betaling van deze facturen, de aangifte omzetbelasting over de laatste vier kwartalen, de 0-aangiften omzetbelasting of vrijstelling omzetbelasting van de Belastingdienst en eventuele openstaande facturen.
5. Bij brief van 21 augustus 2023 heeft het college verzoeker nogmaals verzocht om uiterlijk 4 september 2023 alle in de brief van 3 augustus 2023 genoemde informatie over te leggen. Hoewel verzoeker hierna wel informatie heeft overgelegd, is deze niet volledig. Het college heeft verzoeker daarom bij brief van 21 september 2023 nogmaals verzocht om informatie en hem gevraagd uiterlijk 2 oktober 2023 de in de brief genoemde informatie over te leggen. Het gaat onder andere om bewijs dat de op zijn naam geregistreerde BMW (kenteken [kentekennummer]), zoals verzoeker stelt, van zijn broer is (bewijs van aankoop van het voertuig, bewijs van overschrijving en bewijs wie de verzekering en de wegenbelasting al die tijd heeft betaald) en alle eerder gevraagde informatie met betrekking tot zijn bedrijf (balans, winst- en verliesrekening 2022, facturen, bewijs van betaling facturen, jaarrekening 2022, aangifte vermogensbelasting van dit jaar en de vorige twee jaren en aangiften omzetbelasting laatste vier kwartalen).
6. Bij het bestreden besluit heeft het college de aanvraag afgewezen omdat verzoeker onvoldoende informatie heeft overgelegd om het recht op bijstand vast te stellen en de verleende voorschotten teruggevorderd van in totaal € 1.480,-.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

7. Voordat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In een geval als dat van verzoeker kan dat zo zijn wanneer sprake is van een (financiële) noodsituatie, welke het voor hem onevenredig bezwaarlijk maakt dat hij de beslissing in de hoofdzaak af moet wachten.
8. Verzoeker ontvangt op dit moment geen bijstand en op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat hij geen andere bron van inkomsten heeft. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat er aanleiding bestaat om uit te gaan van een spoedeisend belang.
9. Verzoeker voert aan dat hij alle voor het recht op bijstand relevante informatie heeft verstrekt over zijn onderneming en zijn omstandigheden voor de aanvraag. Voor zover er nog informatie zou ontbreken, stelt verzoeker dat deze redelijkerwijs niet nodig is om het recht op bijstand vast te stellen.
10. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
11. De te beoordelen periode loopt in deze zaak van 8 mei 2023 (de gewenste ingangsdatum) tot 9 oktober 2023 (datum bestreden besluit).
12. Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. Als het college aannemelijk maakt dat een aanvrager de inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
13. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. De voorzieningenrechter vindt dat het college de aanvraag daarom terecht heeft afgewezen. Vaststaat dat verzoeker niet alle gevraagde gegevens met betrekking tot zijn bedrijf heeft overgelegd. Onder andere de balans, winst- en verliesrekening over 2022, de aangifte omzetbelasting over de laatste vier kwartalen en de 0-aangiften omzetbelasting of vrijstelling omzetbelasting van de Belastingdienst ontbreken. Het college heeft deze stukken van belang mogen achten. Bij de beoordeling van het recht op bijstand is immers niet alleen het inkomen van belang maar ook het vermogen. De voorzieningenrechter volgt daarom niet verzoekers stelling dat alle relevante stukken om het recht op bijstand vast te stellen reeds zijn overgelegd. Daarbij komt dat ter zitting is gebleken dat verzoeker twee bedrijven heeft gehad. Het is niet aannemelijk dat verzoeker geen van de gevraagde stukken kan overleggen ten aanzien van zijn bedrijven. Dat verzoeker slechts een korte periode, van 24 oktober 2022 tot 1 juni 2023, de eenmanszaak met handelsnaam [bedrijfsnaam] heeft gehad kan daarvoor geen reden zijn. Daarbij komt dat verzoeker, zoals hij ook ter zitting heeft verklaard, een boekhouder heeft in Amsterdam voor zijn laatste bedrijf. Verder is het niet aannemelijk dat hij niet via de Belastingdienst aan stukken kan komen.
13.1.
De stelling van verzoeker ter zitting dat uit de door hem overgelegde what’s app-berichten met de sociaal casemanager blijkt dat de rapportage van het college niet klopt, kan de voorzieningenrechter niet volgen. In de rapportage zijn de contacten met de sociaal casemanager van vóór het primaire besluit weergegeven. Daaruit blijkt dat de sociaal casemanager geen mailadres van verzoeker heeft ontvangen voor het opvragen van de boekhouding. De what’s app-berichten waar verzoeker naar verwijst, dateren van na het primaire besluit en gaan niet over de boekhouding, maar over het opvragen van facturen bij de oude werkgever van verzoeker.
13.2.
Met betrekking tot de gevraagde informatie ten aanzien van de BMW stelt de voorzieningenrechter vast dat uit de gedingstukken naar voren komt dat deze niet (tijdig) is ontvangen door het college. In de rapportage staat dat de sociaal casemanager op 27 september 2023 bij verzoeker langs is geweest en dat verzoeker aangaf dat hij gegevens over de BMW niet kan aanleveren. Het college heeft ter zitting aangegeven deze informatie niet te hebben ontvangen. Verzoekers stelling ter zitting dat hij deze stukken wel tijdig heeft overgelegd per e-mail is niet onderbouwd. Gelet op de onbetwiste waarde van de BMW van circa € 15.000,- heeft het college van verzoeker mogen verlangen om duidelijkheid te geven over de aan- en verkoop van de BMW, nu de BMW kort voor de aanvraag op zijn naam stond. Voorafgaand aan de zitting heeft verzoeker nog een uitdraai van het RDW overgelegd met actuele en/of historische registratie met betrekking tot de BMW met het kenteken
[kentekennummer]. Verzoeker stelt dat hieruit blijkt dat de BMW van zijn broertje, [naam], was en dat hij op verzoek van zijn broertje de BMW tijdelijk, van 25 januari 2023 tot 10 juli 2023, op zijn naam heeft laten registreren. De BMW stond geregistreerd op naam van [naam] van 11 december 2017 tot 25 januari 2023 en van 10 juli 2023 tot 9 september 2023. Verzoeker stelt dat hij de auto niet heeft aangeschaft en dat hij ook geen geld heeft betaald of ontvangen voor de tijdelijke registratie van de auto op zijn naam. Hij deed slechts waar zijn broertje om vroeg. De voorzieningenrechter ziet in de overgelegde RDW gegevens onvoldoende aanleiding om te oordelen dat het bezwaar daardoor een grote kans van slagen heeft, in die zin dat het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld. De overige gegevens over de BMW ontbreken nog. Ook als blijkt dat verzoeker deze gegevens (inmiddels) heeft gemaild aan het college, ontbreken de gegevens van verzoekers bedrijf/bedrijven nog steeds.
13.3.
Het betoog van verzoeker dat de bijstandsbehoeftigheid van verzoeker voldoende blijkt uit de door hem overgelegde bankafschriften over de periode 1 augustus 2023 tot en met 31 oktober 2023 en dat hierop geen bijzonderheden te zien zijn, slaagt niet. Zoals het college ter zitting heeft opgemerkt, is er over deze periode een bedrag van circa € 3.500,-- bijgeschreven op de rekening van verzoeker en zijn er veelvuldige afschrijvingen die verband houden met gokken.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening zal treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.