ECLI:NL:RBDHA:2023:17255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
NL23.32492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris stelde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser op 6 juni 2023 een asielaanvraag in Duitsland had ingediend. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.R. Klaver.

Tijdens de zitting op 2 november 2023 heeft de eiser aangevoerd dat hij alleen vingerafdrukken in Duitsland heeft afgegeven en daar geen asiel heeft aangevraagd. Hij heeft ook aangegeven dat hij familieleden in Nederland heeft en dat hij vreest voor een onmenselijke behandeling in Duitsland. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft aangetoond dat er ernstige tekortkomingen zijn in het Duitse asiel- en opvangsysteem.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de wens van de eiser om bij zijn familie in Nederland te verblijven niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die een overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou maken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van de eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32492

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nr.] , eiser

(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Klaver, zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Warsame. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 6 juni 2023 een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. [2] De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert daartegen aan dat hij alleen vingerafdrukken heeft afgegeven in Duitsland en daar geen asiel heeft aangevraagd. Het is altijd zijn bedoeling geweest om naar Nederland te komen. Hij heeft familieleden in Nederland en wil graag bij hen verblijven. Eiser heeft ook geen vertrouwen in de Duitse autoriteiten. Hij meent dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. [3] Verweerder heeft daarom ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Ook doet eiser een beroep op artikel 8 van het EVRM. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit het onderzoek in Eurodac door verweerder is gebleken dat eiser op 6 juni 2023 in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Volgens vaste jurisprudentie mag verweerder uitgaan van de juistheid van een recente registratie in het Eurodac-systeem door een andere lidstaat. [5] Het ligt op de weg van eiser om deze aangenomen juistheid te weerleggen. Daarin is eiser niet geslaagd. De enkele ontkenning van eiser dat hij in Duitsland asiel heeft aangevraagd, is daarvoor onvoldoende.
5. Dat eiser de bedoeling had om naar Nederland te reizen, maakt niet dat Duitsland ten onrechte is aangemerkt als de verantwoordelijke lidstaat. De aard van de Dublinverordening is immers onverenigbaar met de opvatting dat de bedoeling van een vreemdeling bepalend is voor de vaststelling van het antwoord op de vraag welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
6. Verweerder mag voorts ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft zijn stelling dat hij in Duitsland vreest voor een schending van artikel 4 van het Handvest niet geconcretiseerd en onderbouwd. Hij is er daarom niet in geslaagd om ernstige tekortkomingen in het Duitse opvang- en asielsysteem aannemelijk te maken.
7. De wens van eiser om bij zo dicht mogelijk bij zijn in Nederland verblijvende familieleden te verblijven, heeft verweerder niet hoeven aan te merken als een bijzondere, individuele omstandigheid die een overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou maken.
Voor zover eiser een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank dat de Dublinverordening niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. [6] Een toetsing aan artikel 8 van het EVRM is dan ook niet aan de orde.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser onverplicht aan zich te trekken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2625.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:74.