In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 26 oktober 2023 was genomen, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet werd opgelegd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De eiser, die stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn, voerde aan dat hij in het bezit was van een geldig Italiaans verblijfsdocument, wat volgens hem niet door de verweerder was meegenomen in de afweging om de maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser zijn stelling niet had onderbouwd en dat er geen bewijs was dat hij een Italiaans verblijfsdocument bezat. Bovendien bleek uit het dossier dat de Italiaanse autoriteiten hadden bevestigd dat eiser geen verblijfstitel in Italië had.
De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht, voldoende waren onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank wees ook op de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, die feitelijk juist waren bevonden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier N.F. Kreeftmeijer, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.