In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, dat op 19 mei 2023 werd genomen, leidde tot het verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend op 22 mei 2023, met het doel om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist. De Staatssecretaris heeft op 28 september 2023 aan de rechtbank laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening.
De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Aangezien de verweerder zich niet verzet tegen de toewijzing en er geen beletselen zijn om deze toe te wijzen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 837,-, conform het Besluit Proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.