In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een Kazachse van nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid', welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 9 november 2022 was afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft op 13 oktober 2023 van verweerder vernomen dat deze zich niet verzet tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening.
De voorzieningenrechter overweegt dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Aangezien verweerder zich niet verzet tegen de toewijzing en er geen beletselen zijn om deze toe te wijzen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.