ECLI:NL:RBDHA:2023:17137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
NL23.33599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat op 22 oktober 2023 was genomen. Op 25 oktober 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven, omdat er een Europees Aanhoudingsbevel tegen eiser was uitgevaardigd door Polen. De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat er vanaf het begin geen zicht op uitzetting naar Polen bestond. Dit werd onderbouwd door de signalering van eiser in het Schengeninformatiesysteem (SIS) en het beleid van verweerder, dat stelt dat bij een dergelijke signalering geen uitzetting plaatsvindt. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gedaan om de situatie voorafgaand aan de inbewaringstelling te onderzoeken, wat leidde tot de conclusie dat de inbewaringstelling onrechtmatig was.

De rechtbank heeft besloten dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, vastgesteld op € 400,- voor vier dagen detentie. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33599

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigden: mr. S. Juriaans en mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 25 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Zicht op uitzetting
2. Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 25 oktober 2023 opgeheven, omdat is gebleken dat Polen een Europees Aanhoudingsbevel ten aanzien van eiser heeft uitgevaardigd en de rechtbank Amsterdam, bij uitspraak van 29 november 2022, de overlevering van eiser aan Polen heeft verboden.
3. Eiser voert aan dat deze opheffingsgrond zich al van begin af aan voordeed, althans dat al van begin af aan duidelijk was dat eiser door Polen stond gesignaleerd voor overlevering. Gelet hierop was volgens eiser al van meet af duidelijk dat er geen zicht op uitzetting/verwijdering naar Polen bestond. Voor zover er in dit verband toch nader onderzoek moest worden verricht, had dit volgens eiser gedurende de ophoudingstermijn moeten worden verricht en afgerond.
3.1.
Uit het dossier, meer specifiek het formulier ‘HV23 Controle personalia in registers’, volgt dat verweerder voorafgaande aan de inbewaringstelling van eiser de systemen ‘BLUESPOT’ en ‘NL-SIS-II’ heeft geraadpleegd. Bij raadpleging van ‘NL-SIS-II’ – het Schengeninformatiesysteem (SIS) – kwam naar voren dat eiser door Polen staat gesignaleerd voor ‘opsporing t.b.v. uitlevering en/of overlevering’. Een dergelijke signalering in SIS wordt ingevolge artikel 4, vierde lid, van de Overleveringswet gelijkgesteld met een Europees Aanhoudingsbevel.
3.2.
In paragraaf A3/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat (onder meer) dat geen uitzetting van vreemdelingen plaatsvindt, ondanks het feit dat er een vertrekplicht van kracht is, als door een buitenlandse autoriteit de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) van een vreemdeling is of wordt gevraagd.
3.3.
Nu voorafgaande aan de inbewaringstelling al is gebleken dat eiser door Polen staat gesignaleerd voor opsporing (ten behoeve van overlevering) en uit het beleid van verweerder volgt dat bij een signalering voor opsporing door een buitenlande autoriteit geen uitzetting plaatsvindt, is de rechtbank van oordeel dat het zicht op uitzetting/verwijdering naar Polen al van meet af aan ontbrak, en dat dit ook al van meet af aan duidelijk was en/of diende te zijn voor verweerder. Reeds hierom was de inbewaringstelling van eiser van begin af aan onrechtmatig.
3.4.
Verweerders toelichting ter zitting dat hem enige tijd moet worden gegund om contact te leggen met de Poolse autoriteiten om uit te zoeken wat er precies speelt, leidt niet tot het oordeel dat er toch wel zicht op uitzetting bestond. De informatie in SIS was duidelijk en lidstaten zijn verplicht ervoor te zorgen dat de door hen in SIS geregistreerde gegevens accuraat en up-to-date zijn. In dit licht valt zonder specifieke motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom er nader onderzoek bij de Poolse autoriteiten moest worden gedaan naar voormelde SIS-signalering. Gebleken is verder ook dat navraag bij de Poolse autoriteiten niets anders heeft opgeleverd dan een bevestiging dat er een Europees Aanhoudingsbevel tegen eiser is uitgevaardigd, hetgeen verweerder voorafgaande aan de inbewaringstelling dus al wist.
3.5.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder een eventueel nader onderzoek, voor zover dat nodig zou zijn, in een geval als het onderhavige met extra voortvarendheid dient te verrichten, wat meer concreet betekent dat verweerder zich moet inspannen om dit onderzoek al voorafgaande aan de inbewaringstelling te verrichten en af te ronden. Dit heeft verweerder niet gedaan, nu hij eerst de dag na de oplegging van de bewaringsmaatregel contact heeft gelegd met de Poolse autoriteiten (door middel van een ‘TenO-verzoek’).
3.6.
De beroepsgrond van eiser slaagt.
Conclusie
4. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. De maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
5. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 4 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 4 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 400,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 400,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van G. de Man, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.