ECLI:NL:RBDHA:2023:1713
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft eiser op 27 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 29 juli 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft op 3 augustus 2022 aangegeven het beroep te handhaven. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend en partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris inmiddels een inwilligend besluit heeft genomen op de asielaanvraag van eiser. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Eiser had aanvankelijk bezwaar tegen het besluit van 29 juli 2022, omdat hierin geen bestuurlijke dwangsom was vastgesteld. Echter, uit een bericht van eiser van 2 februari 2023 blijkt dat hij niet langer bestrijdt dat hij geen recht heeft op een bestuurlijke dwangsom. De rechtbank heeft daarom het beroep tegen het besluit van 29 juli 2022 ongegrond verklaard.
Eiser heeft recht op een vergoeding van zijn proceskosten, omdat de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiser. De uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.