ECLI:NL:RBDHA:2023:17059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.31079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 9 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 29 september 2023 afgewezen, met het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de familieband met de partner van eiser, wiens huwelijk niet is aangetoond, en de noodzaak voor eiser om zijn partner te ondersteunen bij de opvoeding van haar kinderen, geen aanleiding geven om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft.

De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 14 juni 2023 een verzoek om terugname gedaan aan Oostenrijk, dat op 26 juni 2023 werd afgewezen. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die een overdracht aan Oostenrijk van onevenredige hardheid zouden getuigen. De rechtbank benadrukt dat het enkele bestaan van een relatie en het samenwonen op een COA-locatie onvoldoende zijn om de asielaanvraag in Nederland te laten behandelen.

De rechtbank besluit dat het beroep kennelijk ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31079

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Op het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer NL23.31080) wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Totstandkoming van het besluit

2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 14 juni 2023 bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek op 26 juni 2023 afgewezen. Nederland heeft op 11 juli 2023 een heroverwegingsverzoek gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek op 17 juli 2023 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening aanvaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiser doet een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en stelt dat in zijn geval sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat zijn overdracht aan Oostenrijk van een bijzondere hardheid zal getuigen. Eisers echtgenote/partner geniet in Nederland internationale bescherming en heeft eisers ondersteuning nodig bij de verzorging en opvoeding van haar minderjarige kinderen wanneer deze in het kader van nareis naar Nederland zullen komen. Eiser heeft verklaard dat zijn huwelijk op 24 november 2022 via een videoverbinding ten overstaan van een imam is voltrokken en dat het enkel om een religieus huwelijk gaat. Hiervan is geen document opgemaakt. De staatssecretaris betwist echter niet dat eiser een exclusieve partnerrelatie heeft met zijn echtgenote en met toestemming van het COa samenwoont in AZC Delfzijl. Bij de zienswijze is bovendien een kopie van het verblijfsdocument van de partner van eiser overgelegd. Verder is het juist dat de kinderen van eisers partner nog niet in Nederland zijn. Echter, de nareis van de kinderen van eisers partner is een voorzienbare omstandigheid en geen toekomstige gebeurtenis. Het is volgens eiser vanzelfsprekend dat hij en zijn partner blijven samenwonen en een gezin vormen, waarvan de kinderen van partner ook deel gaan uitmaken.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn gronden van beroep niet heeft betwist dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten opzichte van Oostenrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Niet is aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen die ertoe leiden dat niet meer wordt voldaan aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij komt dat de internationale verdragen en Europese richtlijnen op het gebied van asiel, ook gelden in Oostenrijk. Mocht eiser toch problemen ervaren ten aanzien van zijn asielprocedure of opvangvoorzieningen in Oostenrijk, is het aan eiser om zich te beklagen bij de (hogere) autoriteiten in Oostenrijk, dan wel daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6.1.
De rechtbank overweegt verder dat de staatssecretaris de verantwoordelijkheidscriteria van hoofdstuk III van de Dublinverordening juist heeft toegepast [2] . Eiser kan geen beroep doen op een hoofdstuk III-criterium, omdat sprake is van een terugnamesituatie.
6.2.
Een lidstaat kan, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, besluiten een bij hem ingediende asielaanvraag van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. De staatssecretaris maakt hier terughoudend gebruik van. [3] Hij gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. [4]
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De staatssecretaris heeft dat voldoende gemotiveerd. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat eiser de familieband met zijn gestelde partner en haar minderjarige kinderen niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft geen documenten overgelegd die aantonen het huwelijk wettelijk is voltrokken. Overigens is de omstandigheid dat eisers partner in Nederland verblijft en eiser bij haar wil blijven geen bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat de overdracht aan Oostenrijk van onevenredige hardheid getuigt. Het enkele bestaan van een, zoals eiser betoogt, exclusieve relatie en het samenwonen op de COa-locatie, is hiertoe onvoldoende. In dat verband heeft de staatssecretaris in redelijkheid van belang kunnen achten dat de Dublinverordening niet bedoeld is als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. Verder heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom hij zijn partner dient te ondersteunen bij de opvoeding en verzorging van haar minderjarige kinderen op het moment dat deze kinderen zich bij haar hebben gevoegd. De staatssecretaris heeft, gelet op het voorgaande, ook terecht gesteld dat het wachten op eventuele nareis geen reden is dat eisers asielaanvraag in Nederland in behandeling moet worden genomen.
6.4.
In zijn nadere gronden heeft eiser alsnog een instemmingsverklaring overgelegd. Het al dan niet aanwezig zijn van een instemmingsverklaring doet echter geen afbreuk aan het voorgaande, aangezien artikel 17 van de Dublinverordening een discretionaire bevoegdheid bevat voor de staatssecretaris.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3672.
3.Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Zo staat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.