ECLI:NL:RBDHA:2023:17037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
SGR 22_7645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering uitwonende beurs en rechtszekerheid bij studiefinanciering

Op 12 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, die uitwonend was, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van haar uitwonende beurs, die was ingetrokken over de periode van 1 januari 2011 tot en met augustus 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres gedurende haar studie aan de [universiteit] in België uitwonend was en dat de terugvordering onterecht was. De rechtbank oordeelde dat de gevolgen van de terugvordering niet evenredig waren, gezien het feit dat de besluiten tot terugvordering waren gestuurd naar een adres waar eiseres niet meer woonde. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 172,85 bedragen, en het griffierecht van € 50,-. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de overheid om zorg te dragen voor de rechtszekerheid van studenten die studiefinanciering ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7645

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

12 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Hummel-Fekkes).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 17 oktober 2022 op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres en de gemachtigde van verweerder. Verder was aan de zijde van verweerder mr. [man] aanwezig.
Na afloop van de behandeling van de zaak heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hieronder.

Inleiding

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen de terugvordering van haar uitwonende beurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
2. Eiseres heeft in de periode van 2009 tot en met 2013 een studie gevolgd aan de [universiteit] ([universiteit]) [plaats], in België. Bij besluit van 23 januari 2015 is de uitwonende beurs van eiseres ingetrokken over de periode 1 januari 2011 tot januari 2013. Bij besluit van 21 oktober 2016 is dit ook gedaan voor de periode januari 2013 tot en met augustus 2013. Verweerder voert controles uit per tijdvak, en van uitwonenden die een beurs ontvangen wordt verlangd dat zij desgevraagd een verklaring inleveren waaruit blijkt dat ze op het door hun doorgegeven adres wonen. Omdat eiseres geen controleformulieren heeft teruggestuurd, heeft verweerder de conclusie getrokken dat zij over meerdere tijdvakken geen recht had op een uitwonende beurs, zodat deze is teruggevorderd.
3. Eiseres heeft op 3 juni 2022 tegen beide besluiten bezwaren gemaakt. Omdat dit is gebeurd geruime tijd nadat de bezwaartermijn is verstreken, en de termijn door verweerder niet verschoonbaar wordt geacht, zijn deze besluiten volgens verweerder in rechte vast komen te staan. Ook kunnen de bezwaren volgens verweerder niet worden gekwalificeerd als verzoek om de intrekking van haar beurs ongedaan te maken, omdat dit niet binnen de daarvoor bestemde vijf jaar is gebeurd. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres daarom ongegrond verklaard.
4. Eiseres stelt dat de terugvordering van de uitwonende beurs onrechtmatig is. Zij heeft wel degelijk op het adres gewoond. Dat volgt ook uit de verklaring van de [universiteit] [plaats] van 17 november 2021. In 2013 heeft zij haar studie afgerond en daarna is zij verhuisd. De brieven van verweerder die daarna naar dat adres zijn verstuurd hebben haar nooit bereikt. Eiseres is per ongeluk vergeten om een adreswijziging door te geven. Er is nooit sprake van betalingsonwil geweest. De schuld heeft zich over de jaren heen zonder haar weten opgestapeld. De gevolgen voor haar zijn onevenredig.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het de verantwoordelijkheid van eiseres is om een adreswijziging door te geven. In het licht van de rechtszekerheid is het inmiddels te laat om de op eiseres bestaande vordering nog aan te kunnen tasten.

Beoordeling door de rechtbank

6. Eiseres heeft in de periode 2009 tot en met 2013 een studie gevolgd aan de [universiteit] [plaats]. Zij woonde in die periode in een studentenhuis van de universiteit. Dat is ook niet betwist. Eiseres heeft weliswaar het controleformulier niet ingevuld, en weliswaar geen adreswijziging doorgegeven, zodat verweerder in beginsel bevoegd was tot terugvordering, maar gelet op alle feiten en omstandigheden zijn de gevolgen daarvan niet evenredig. De besluiten dateren van 2015 en 2016, maar zijn gestuurd naar een adres waarvan bekend was dat eiseres daar op dat tijdstip niet meer woonachtig kon zijn omdat zij toen haar studie al had afgerond. Daarbij komt dat verweerder er toen van uitging dat eiseres nog thuis woonde, maar de brieven niet stuurde naar haar ouderlijk huis, waarvan het adres ook bekend was. Dit alles heeft enorme gevolgen, en dat terwijl eiseres de uitwonende beurs heeft gekregen op inhoudelijk goede gronden. Het beroep is daarom gegrond.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Vast is komen te staan dat eiseres gedurende haar studie uitwonend was, zodat zij recht had op de door haar ontvangen uitwonende beurs. De rechtbank ziet daarom aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de primaire besluiten te herroepen.
8. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van de proceskosten in beroep, bestaande uit verletkosten van in totaal € 135,- en verblijfkosten € 127,45. Eiseres heeft dit onderbouwd met een afschrift van een recente loonstrook en een afschrift van de rekening van het hotel waarin zij verbleef. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Ten aanzien van de verblijfkosten overweegt de rechtbank dat deze niet hoger kunnen zijn dan € 37,85 per dag. [1] De rechtbank stelt het bedrag aan verletkosten vast op het door eiseres verzochte bedrag van € 135,-, zijnde een ten behoeve van de zitting opgenomen verlofdag. [2] Het totale bedrag aan proceskosten dat voor vergoeding in aanmerking komt bedraagt € 172,85. Ook is verweerder gehouden om het door eiseres betaalde griffierecht tot een hoogte van € 50,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 17 oktober 2022;
- herroept de primaire besluiten van 23 januari 2015 en 21 oktober 2016;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een hoogte van € 172,85;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2023 door
mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1, onder d, gelezen met artikel 2 onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven strafzaken 2003.
2.En tevens binnen de marge van het forfaitaire uurtarief valt, zie artikel 1, onder e, gelezen met artikel 2, onder e, van het Bpb.