In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van een Guinese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren op een onbekende datum, heeft op 12 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 juni 2023 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 22 september 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris op bepaalde punten niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft problemen ondervonden met een bevolkingsgroep in Guinee, die zijn koeien heeft gestolen en gedood, en hij heeft verklaard dat hij hierdoor is gevlucht. De staatssecretaris heeft de geloofwaardigheid van deze verklaringen betwist, maar de rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris niet voldoende onderbouwd heeft waarom de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de noodzaak voor de staatssecretaris om een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling uit te voeren.