ECLI:NL:RBDHA:2023:17019

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.19629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Guinese eiser met betrekking tot geloofwaardigheid van gestelde vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van een Guinese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren op een onbekende datum, heeft op 12 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 juni 2023 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 22 september 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris op bepaalde punten niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft problemen ondervonden met een bevolkingsgroep in Guinee, die zijn koeien heeft gestolen en gedood, en hij heeft verklaard dat hij hierdoor is gevlucht. De staatssecretaris heeft de geloofwaardigheid van deze verklaringen betwist, maar de rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris niet voldoende onderbouwd heeft waarom de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.

De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de noodzaak voor de staatssecretaris om een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling uit te voeren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19629

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Guinese nationaliteit en geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 12 juli 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 14 juni 2023 afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond
.Dat betekent dat het besluit wordt vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Eiser heeft problemen met de [bevolkingsgroep], een groep mensen in Guinee, omdat zij zijn koeien hebben gestolen en gedood. Eiser is hierop naar de politie gegaan, maar zij hebben eiser niet goed geholpen. Naar aanleiding van de aangifte tegen hen staken de [bevolkingsgroep] eisers huis in brand en hebben ze tegen eisers schoonzus gezegd dat ze eiser zullen vermoorden. Eiser is toen gevlucht.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • De problemen met de [bevolkingsgroep] vanwege het stelen en doden van koeien;
  • De achterstelling van de [stam waartoe eiser behoort] ten opzichte van de [volk] in Guinee.
De staatssecretaris acht de elementen “identiteit, nationaliteit en herkomst” en “de achterstelling van de [stam waartoe eiser behoort] ten opzichte van de [volk] in Guinee” geloofwaardig, maar het element “de problemen met de [bevolkingsgroep] vanwege het stelen en doden van koeien” niet. De geloofwaardig geachte elementen zijn volgens de staatssecretaris verder niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Op wat de staatssecretaris daartoe overweegt wordt hieronder – voor zover relevant – nader ingegaan.
Geloofwaardigheid van de problemen met de [bevolkingsgroep] vanwege het stelen en doden van koeien
6. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de problemen met de [bevolkingsgroep] vanwege het stelen en doden van koeien op zeven punten ongeloofwaardig acht. Eiser voert tegenover alle zeven punten redenen aan waarom hij van mening is dat de problemen wel geloofwaardig zijn. De zeven punten zullen hieronder afzonderlijk besproken worden. De rechtbank oordeelt het beroep op twee punten gegrond. De gevolgen daarvan bespreekt de rechtbank in rechtsoverweging 7.
Eiser verklaart onlogisch over het tijdsverloop van de gestelde problemen
6.1.
Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem ten onrechte tegenwerpt dat het vreemd is dat hij pas in 2014 zelf daadwerkelijk onderzoek is gaan doen naar de vermissing van zijn koeien, terwijl zijn koeien al sinds 2010 verdwenen. De staatssecretaris kwalificeert volgens eiser ten onrechte niet als daadwerkelijk onderzoek hetgeen hij vóór 2014 naar aanleiding van de verdwenen koeien ondernam, namelijk het uitwisselen van informatie over de vermissing van de koeien met stamgenoten en het goed opletten wanneer hij met koeien het bos in ging. Daarnaast gaat de staatssecretaris er, aldus eiser, ten onrechte vanuit dat eiser op de dag waarop hij de [bevolkingsgroep] betrapte op het slachten van zijn koeien, zijn koeien voor het eerst expres naar een plek bracht waarvan hij wist dat er [bevolkingsgroep] aanwezig en actief zouden zijn. Volgens eiser miskent de staatssecretaris daarmee dat het gebied waar de [bevolkingsgroep] actief zijn groot is en eiser dus niet vooraf kon voorzien dat hij op die dag de [bevolkingsgroep] zou aantreffen. Verder voert eiser aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat hij niet heeft uitgelegd waarom hij in het aanvullend gehoor verklaart dat hij door anderen naar de plaats is gebracht waar de [bevolkingsgroep] zijn koeien slachtten, terwijl hij in de correcties en aanvullingen verklaart dat hij zelf achter de plaats kwam waar zijn koeien werden geslacht. Volgens eiser is er namelijk niet sprake van een wijziging van de afgelegde verklaringen, maar van een correctie van de onjuiste weergave van de afgelegde verklaringen.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser onlogisch verklaart over het tijdsverloop van de gestelde problemen. Eiser verklaart in de correcties en aanvullingen bij het nader gehoor expliciet dat er sinds 2010 regelmatig koeien verdwenen en dat hij vanaf 2014 zelf op onderzoek is uitgegaan. Hoewel eiser ook verklaart dat hij vóór 2014 al informatie uitwisselde met stamgenoten en goed oplette wanneer hij met zijn koeien op pad ging, heeft de staatssecretaris niet ten onrechte onlogisch geacht dat eiser niet eerder al onderzocht wie verantwoordelijk was voor de verdwijning van zijn koeien, nu elke zes weken één of twee koeien verdwenen. Dat eiser voor 2014 het vermoeden had dat er koeien werden gestolen en dat hij wel de wens had om te achterhalen wie daarvoor verantwoordelijk was, acht de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte onvoldoende om uit af te leiden dat eiser ook daadwerkelijk al voor 2014 onderzoek verrichte. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
6.3.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij eiser – los van de vraag of eiser nu naar die plek is gebracht door stamgenoten of zelf achter de plek kwam – tegenwerpt dat hij zijn koeien op de dag waarop hij de [bevolkingsgroep] betrapte op het stelen en doden van zijn koeien met opzet naar een andere plek dan gebruikelijk bracht om te grazen omdat hij wist dat de [bevolkingsgroep] daar actief waren. Volgens de staatssecretaris valt daaruit af te leiden dat binnen de gemeenschap, of in elk geval bij eiser, wel bekend was wie verantwoordelijk was voor de diefstal van de koeien. Hoewel de staatssecretaris volgens de rechtbank niet ten onrechte stelt dat eiser op de dag van de betrapping zijn koeien met opzet naar een gebied bracht waarvan hij wist dat de [bevolkingsgroep] actief waren, heeft de staatssecretaris eiser ten onrechte tegengeworpen dat dit een ander gebied dan gebruikelijk was voor de koeien om te grazen. Eiser verklaart namelijk consistent dat hij zijn koeien altijd naar het bos bracht zodat zij daar konden grazen en dat het bos een groot gebied is, waar de [bevolkingsgroep] soms actief zijn. [1] Niet valt in te zien waarom het feit dat eiser op een dag besloot om in het bos bij zijn koeien te blijven om te zien of hij de [bevolkingsgroep] kon betrappen op het stelen van koeien en zo zeker kon weten dat zij verantwoordelijk waren in dat kader aan eiser wordt tegengeworpen. Deze beroepsgrond slaagt dus.
Tegenstrijdige verklaring over het aantal gestolen koeien
6.4.
Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte in de verklaring dat [stam waartoe eiser behoort] hun vee niet tellen omdat dat ongeluk brengt, geen afdoende verklaring ziet voor het feit dat eiser tegenstrijdig verklaart over het aantal koeien dat hij heeft. Dat de (omvang van) de veestapel heel belangrijk is voor zijn stam en in belangrijke mate de status van de eigenaar bepaalt, zoals de staatssecretaris aan hem tegenwerpt, geldt volgens eiser namelijk niet voor zijn generatie. Eiser wijst erop dat de staatssecretaris deze stelling heeft onderbouwd met een bron uit 1993 en die betrekking heeft op Nigeria. Verder gaat de staatssecretaris er ten onrechte aan voorbij dat eiser wel telwoorden kent en schattingen doet, maar dat deze als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt omdat eiser niet goed kan tellen, laat staan rekenen. Dat eiser enerzijds verklaart dat in de periode van 2010 tot 2014 ongeveer elke zes weken één of twee koeien werden gestolen, maar anderzijds dat hij in totaal maar 15 koeien heeft verloren, kan hem dus niet worden tegengeworpen. Daarnaast leidt de staatssecretaris ten onrechte uit het feit dat eiser wist dat er koeien ontbraken af dat hij kan kwantificeren. De staatssecretaris werpt daarmee ten onrechte tegen dat eiser eerst verklaart dat hij veertig koeien had, terwijl hij later verklaart dat hij er zestig had en daarom kan weten hoeveel koeien er verdwenen zijn. Volgens eiser is het namelijk mogelijk om het ontbreken van een lid van een groep waar te nemen, zonder dat dit op kwantificering berust.
6.5.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris – ongeacht of eiser nu wel of niet een bepaalde status ontleent aan het aantal koeien dat hij heeft en ze wel of niet telt in verband met een bijgeloof – terecht stelt dat de verklaringen van eiser over het aantal gestolen koeien tegenstrijdig zijn. Eiser verklaart in het nader gehoor dat hij 40 koeien had, maar in het aanvullend gehoor dat hij 60 koeien had. Ook verklaart eiser enerzijds dat er in de periode van 2010 tot 2014 elke zes weken één of twee koeien werden gestolen, terwijl hij anderzijds verklaart 15 koeien te zijn verloren. Hoewel eiser aangeeft dat hij ongeschoold is en niet kan kwantificeren of begrip heeft van hoe eenheden zich tot elkaar verhouden is dat geen afdoende verklaring voor deze tegenstrijdigheid. Bovendien had het volgens de rechtbank dan op de weg van eiser gelegen om, bijvoorbeeld tijdens het gehoor, aan te geven dat hij niet tot het benoemen van eenheden of hoeveelheden in staat was, of dat er niet teveel gewicht kon worden toegekend aan zijn antwoorden, omdat hij maar een schatting maakt. Dit heeft eiser nagelaten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Eiser verklaart niet logisch over de betrapping tijdens het doden van de koeien
6.6.
Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem ten onrechte tegenwerpt dat hij de koeien op de dag van betrapping expres naar een gebied bracht waar de [bevolkingsgroep] zich ophielden. De staatssecretaris miskent daarmee volgens eiser dat hoewel hij zijn koeien die dag expres naar een gebied bracht waar de [bevolkingsgroep] actief zijn, het hier gaat om een groot gebied waar de [bevolkingsgroep] slechts af en toe actief zijn. De staatssecretaris gaat ten onrechte niet gemotiveerd in op eisers verklaringen dat hij zijn koeien veel vaker naar een gebied bracht waar de [bevolkingsgroep] zich ophielden. Verder werpt de staatssecretaris hem volgens eiser ten onrechte tegen dat hij zou hebben verklaard dat zijn koeien op de dag van de betrapping zelf naar die plek zouden zijn gegaan en dat dit haaks staat op eisers andere verklaringen dat eiser zijn koeien op die dag daar zelf zou hebben heenbracht. Eiser betoogt namelijk dat hij niet heeft verklaard dat de koeien zelf naar de plek van de betrapping zijn gegaan. Bovendien acht de staatssecretaris het volgens eiser ten onrechte opmerkelijk dat eiser, als veehouder die afhankelijk is van zijn koeien in zijn bestaan, de [bevolkingsgroep] achtervolgde in plaats dat hij zijn weggerende koeien verzamelde nadat de [bevolkingsgroep] een paar van zijn koeien hadden neergeschoten. De staatssecretaris werpt hem daarbij ten onrechte tegen dat hoewel de koeien in normale omstandigheden zelfstandig hun weg naar huis kunnen vinden, het opmerkelijk is dat koeien onder dergelijke stressvolle omstandigheden dit ook kunnen. Volgens eiser beschikt de staatssecretaris echter niet over specifieke kennis over het gedrag van koeien in Guinee en kan dit hem daarom niet worden tegengeworpen. Tot slot leidt de staatssecretaris ten onrechte af uit het feit dat de [bevolkingsgroep] jagers zijn en dus over enige jachtvaardigheid beschikken dat het opmerkelijk is dat zij eiser niet hebben gezien toen hij hen in de boom zat te bespieden of toen hij hen achtervolgde. Volgens eiser zegt de jachtvaardigheid van de [bevolkingsgroep] namelijk niets over hun oplettendheid tijdens de voettocht na het slachten en over de aannemelijkheid dat eiser hen ongezien heeft kunnen volgen.
6.7.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris eiser ten onrechte tegenwerpt dat zijn verklaringen over of eiser de koeien op de dag van de betrapping expres naar het gebied bracht waar de [bevolkingsgroep] actief waren onlogisch zijn. De rechtbank verwijst daarbij naar wat is overwogen in overweging 6.3. Bovendien werpt de staatssecretaris eiser ten onrechte tegen dat hij zou hebben verklaard dat op de dag van betrapping eisers koeien zelf naar de plek van de betrapping zouden zijn gegaan en dat dit haaks staat op eisers eerdere verklaringen dat hij de koeien zelf naar het bos had gebracht. Eiser verklaart namelijk enkel, zoals ook nader geduid in de zienswijze, dat er perioden zijn waar de koeien alleen het bos ingaan, maar niet dat eiser de koeien alleen het bos in heeft laten gaan op die specifieke dag dat hij de [bevolkingsgroep] betrapte op het doden van zijn koeien. [2] Ook het standpunt van de staatssecretaris dat het, gelet op het feit dat eiser afhankelijk is van zijn koeien voor zijn bestaan, onlogisch is dat eiser op de dag van betrapping niet zijn koeien is gaan verzamelen toen deze allemaal wegrenden nadat de [bevolkingsgroep] enkele van eisers koeien neerschoot, heeft de staatssecretaris niet voldoende gemotiveerd. Eiser verklaart namelijk dat zijn koeien wel vaker alleen in het bos waren en dat zij soms ook zonder toezicht in het bos graasden en dan ook zelf terugkeerden. [3] Tot slot werpt de staatssecretaris eiser ten onrechte tegen dat het opvallend zou zijn dat de [bevolkingsgroep] eiser niet zouden hebben gezien toen hij hen in de boom zat te bespieden en toen eiser hen achtervolgde. Alleen omdat de [bevolkingsgroep] jagers zijn en over jachtvaardigheden beschikken, betekent volgens de rechtbank niet dat zij eiser per definitie opgemerkt moeten hebben. Deze beroepsgrond slaagt.
De gestelde aangifte naar aanleiding van de gestolen koeien
6.8.
Eiser meent dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat zijn verklaringen over het doen van aangifte voor de gestolen en geslachte koeien niet logisch zijn. Volgens de staatssecretaris is niet in te zien waarom eiser aangifte deed en hulp van de politie verwachtte terwijl hij in eerste instantie al vier jaar wachtte met het doen van onderzoek, en bovendien van dorpsgenoten had gehoord dat aangifte doen geen zin had. Verder werpt de staatssecretaris hem in dat kader ten onrechte tegen dat het doen van aangifte ook niet logisch is gelet op het feit dat eiser geen aangifte deed toen zijn broer was ontvoerd en gelet op eisers verklaring dat mensen behorend tot de [stam waartoe eiser behoort] worden gedood door de politie. Volgens eiser is het namelijk volstrekt helder wat hem deed besluiten om aangifte te doen, ook al had hij geen hoge verwachtingen van de politie. Eiser had de daders deze keer namelijk op heterdaad betrapt, kon de politie naar de daders leiden en had concreet bewijsmateriaal. De staatssecretaris werpt hem ten onrechte tegen dat hij niet duidelijk heeft gemaakt welk concreet bewijsmateriaal hij bezat. Volgens eiser had de politie namelijk kunnen vaststellen dat het vlees niet wild was, maar afkomstig van tamme koeien. Bovendien stelt de staatssecretaris ten onrechte dat het vreemd is dat eiser wel aangifte deed voor zijn gestolen koeien, maar eerder geen aangifte deed van zijn ontvoerde broer. Volgens eiser schat de staatssecretaris echter verkeerd in wat vanuit het perspectief van eiser een rationele keus is en gaat de staatssecretaris eraan voorbij dat mensen voortdurend keuzes maken die niet rationeel zijn. Eiser was zich er namelijk, voordat hij aangifte deed bij de politie, niet van bewust dat de politie ook in deze situatie niets voor hem zou doen of dat de represailles van de [bevolkingsgroep] zo ernstig zouden kunnen zijn. Dat eiser verklaart dat de [bevolkingsgroep] tot de [volk] stam behoren en dat zij je vermoorden als je niet doet wat ze zeggen en dat zijn stam geen bescherming van de politie kan inroepen omdat de politie met de [volk] stam samenwerkt, kan hem dus niet worden tegengeworpen.
6.9.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte stelt dat de verklaringen van eiser over de gestelde aangifte niet logisch zijn. De staatssecretaris wijst er daarbij niet ten onrechte op dat het niet logisch is dat eiser enerzijds het beeld schetst dat mensen behorend tot de [stam waartoe eiser behoort] sinds 2013 door de politie worden gedood en dat hij vanwege het feit dat de politie hem niet zou helpen geen aangifte deed toen zijn broer was ontvoerd, maar anderzijds wel aangifte deed toen zijn koeien werden gestolen. De staatssecretaris stelt zich daarbij niet ten onrechte op het standpunt dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij nu wel dacht dat de politie hem zou helpen. De verklaring van eiser dat de politie vast had kunnen stellen dat het vlees afkomstig was van tamme koeien en niet van wild heeft de staatssecretaris daarvoor onvoldoende kunnen vinden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Reactie politie en [bevolkingsgroep] naar aanleiding van de aangifte is gebaseerd op vermoedens
6.10.
Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem ten onrechte tegenwerpt dat zijn stelling dat de politie niets deed naar aanleiding van zijn aangifte enkel is gebaseerd op vermoedens. Hoewel de politie na de aangifte inderdaad is meegegaan naar het autopark waar de [bevolkingsgroep] zich ophield, met de [bevolkingsgroep] heeft gepraat en het vlees heeft ingenomen, heeft de politie de [bevolkingsgroep] hierna ook weer vrijgelaten. Hieruit blijkt volgens eiser dat de politie niet van plan was om strafrechtelijk op te treden tegen de [bevolkingsgroep] of om eiser enige bescherming te verlenen. Bovendien werpt de staatssecretaris hem ten onrechte tegen dat het verband tussen zijn aangifte tegen de [bevolkingsgroep] en het bezoek van een groep mannen aan eisers huis de volgende dag niet zo evident is als eiser beweert. De staatssecretaris stelt zich namelijk op het standpunt dat uit eisers verklaringen volgt dat het de [bevolkingsgroep] om geld of vlees te doen is, en dat niet valt in te zien waarom ze dan niet eisers vee hebben gestolen, of – voor zover ze erop uit waren eiser te doden – eisers huis in brand hebben gestoken, terwijl ze ervan overtuigd waren dat eiser er niet was. Eiser stelt echter dat dit standpunt is gebaseerd op een rationaliteitsredenering en dat de reactie van de [bevolkingsgroep] ook door eergevoel of behoefte aan wraak kan zijn ingegeven.
6.11.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat uit de verklaringen van eiser niet volgt dat de politie niets heeft gedaan naar aanleiding van zijn aangifte. Eiser heeft immers aangegeven dat de politie wel degelijk met zijn aangifte aan de slag is gegaan door met eiser naar het autopark te gaan waar de [bevolkingsgroep] zich ophielden, met de [bevolkingsgroep] te praten en het vlees in beslag te nemen. Hieruit blijkt niet dat de politie mensen behorend tot de [stam waartoe eiser behoort] nooit helpt. Bovendien stelt de staatssecretaris niet ten onrechte dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een verband bestaat tussen zijn aangifte tegen de [bevolkingsgroep] en het bezoek van een groep mannen aan eisers huis de volgende dag. De staatssecretaris heeft daarbij kunnen meenemen dat uit eisers verklaringen blijkt dat het de [bevolkingsgroep] om geld of vlees te doen is en zij daarom vee stelen of mensen ontvoeren voor losgeld. Gelet hierop valt niet in te zien dat de [bevolkingsgroep] eisers woning hebben platgebrand, terwijl ze ervan overtuigd waren dat eiser niet aanwezig was. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Eiser kan slechts oppervlakkig verklaren over wat er gebeurde toen de [bevolkingsgroep] naar zijn huis kwamen
6.12.
Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem ten onrechte tegenwerpt dat niet duidelijk is hoe eiser de mannen die naar zijn huis kwamen kon herkennen nu hij ze niet gezien heeft. Eiser voert echter helemaal niet aan dat hij heeft verklaard dat hij de mannen visueel herkende. Daarnaast is volgens eiser het standpunt van de staatssecretaris dat het opmerkelijk is dat de [bevolkingsgroep], die getrainde jagers zijn en het op eiser gemunt zouden hebben, niet rond het huis naar eiser hebben gezocht wederom gebaseerd op een rationaliteitsredening. Daarbij gaat de staatssecretaris er volgens eiser bovendien aan voorbij dat de mannen niet wisten dat eiser in de nabijheid van het huis verbleef.
6.13.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser slechts oppervlakkig verklaart over wat er is gebeurd toen de [bevolkingsgroep] hem na de aangifte thuis zou zijn komen opzoeken. Hoewel eiser inderdaad niet heeft verklaard dat hij de [bevolkingsgroep] visueel heeft gezien, mocht van eiser in dat kader wel meer worden verwacht. Eiser stelt immers dat hij door deze gebeurtenis vreest voor zijn leven en dat dit de directe aanleiding voor eiser is geweest om Guinee te verlaten. Eiser heeft echter enkel verklaard dat hij na de waarschuwing direct is opgestaan en de bossen is ingevlucht, en dat hij toen op 200 meter van het huis is blijven staan luisteren. [4] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Eiser verklaart tegenstrijdig over het risico voor zijn broer
6.14.
Eiser stelt dat de staatssecretaris zijn verklaringen over het risico voor zijn broer ten onrechte relevant acht voor de beoordeling van de geloofwaardigheid over zijn problemen met de [bevolkingsgroep]. Daarom kan de staatssecretaris zijn verklaringen dat zijn broer heel erg op hem lijkt, de [bevolkingsgroep] geen verschil kunnen zien tussen hem en zijn broer en dat de [bevolkingsgroep] zijn broer zouden hebben meegenomen als de [bevolkingsgroep] op de dag dat zij naar zijn huis kwamen hem hadden aangetroffen niet tegenwerpen. Bovendien is volgens eiser het standpunt van de staatssecretaris niet te volgen dat zijn broer een mogelijke gevaar heeft kunnen afwenden door 40 kilometer van het dorp vandaan te verhuizen en dat niet valt in te zien waarom eiser het gevaar niet ook op deze wijze zou kunnen afwenden.
6.15.
Naar het oordeel van de rechtbank acht de staatssecretaris de verklaringen over de gelijkenissen tussen eiser en zijn broer terecht relevant voor de vraag naar de geloofwaardigheid van de gestelde problemen van eiser met de [bevolkingsgroep]. Eiser verklaart immers dat zijn broer erg op hem lijkt, dat de [bevolkingsgroep] geen verschil kunnen zien tussen eiser en zijn broer en dat de [bevolkingsgroep] zijn broer zouden hebben meegenomen als zij hem zouden hebben aangetroffen op de dag dat zij naar eisers huis kwamen. De reactie van de broer hierop en de problemen die hij heeft ervaren, zijn daarom relevant voor de vraag welke mogelijke gevaren eiser zou lopen bij terugkeer naar Guinee. De staatssecretaris stelt zich daarbij terecht op het standpunt dat eisers verklaringen op dit punt tegenstrijdig zijn. Ondanks de gelijkenissen en het risico dat eisers broer daardoor volgens eiser loopt, heeft eiser ook verklaard dat zijn broer op de dag van de brandstichting nog is teruggekeerd naar het dorp en zijn koeien heeft verplaatst, en dat eisers broer, voor zover eiser weet, geen problemen (meer) heeft ondervonden sinds eiser Guinee is ontvlucht. Hoewel eisers broer volgens eiser na de brandstichting door de [bevolkingsgroep] is verhuisd, stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eisers broer slechts 40 kilometer van het dorp vandaan is gaan wonen en dat niet valt in te zien waarom eiser het eventuele gevaar van de [bevolkingsgroep] niet ook kan ontlopen door te verhuizen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank overweegt dat hoewel niet alle door eiser aangevoerde punten slagen, het beroep gegrond is. De staatssecretaris heeft op sommige punten niet voldoende of niet inzichtelijk gemotiveerd hoe hij tot bepaalde standpunten is gekomen, zoals volgt uit overweging 6.3 en 6.7. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank heeft de staatssecretaris op zitting voorgehouden wat het wegvallen van bepaalde punten zou betekenen voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. De staatssecretaris heeft daar desgevraagd op geantwoord dat alle punten belangrijk zijn voor die beoordeling en dat hij niet kan aangeven wat de gevolgen zijn van het wegvallen van bepaalde tegenwerpingen voor de conclusie van het bestreden besluit. Nu het uitvoeren van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling bij de staatssecretaris rust en de rechtbank daar niet zelf een invulling aan kan geven, kan de rechtbank zonder die informatie niet bepalen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. De staatssecretaris moet dus een nieuw besluit op eisers asielaanvraag nemen met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris krijgt daarvoor een termijn van acht weken.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bv. Aanmeldgehoor, p. 12 en Aanvullend gehoor, p. 5 en 7.
2.Aanvullend gehoor, p. 5.
3.Aanvullend gehoor, p. 5 en 7.
4.Aanvullend gehoor, p. 10.