ECLI:NL:RBDHA:2023:17018

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL21.9712 en NL21.9713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Belarussische eisers in verband met behandeling in strijd met artikel 3 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van twee Belarussische eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen beoordeeld. De eisers, geboren in Belarus, hebben in 2019 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in 2021 zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de eisers niet opnieuw het slachtoffer zullen worden van een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank stelt vast dat de eisers in het verleden zijn blootgesteld aan bedreigingen en geweld door de Belarussische autoriteiten, wat hen doet vrezen voor hun leven en veiligheid bij terugkeer naar Belarus.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat de situatie in Belarus zodanig is verbeterd dat de eisers geen risico meer lopen op vervolging of mishandeling. De rechtbank vernietigt de besluiten van de staatssecretaris en draagt deze op om nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens worden de proceskosten van de eisers vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om adequaat te motiveren dat eerdere schendingen van mensenrechten zich niet opnieuw zullen voordoen, en bevestigt de bescherming die het EVRM biedt aan individuen die risico lopen op onmenselijke behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.9712 en NL21.9713

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum 1] ,
V-nummer: [nummer 1] ,

[eiseres] , eiseres,

geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [nummer 2] ,
mede namens hun minderjarige kind:
[dochter],
geboren op [geboortedatum 3] ,
V-nummer: [nummer 3] ,
allen van Belarussische nationaliteit,
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J.S. Visser),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van de asielaanvragen van eisers. Eiser heeft op 15 augustus 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend en eiseres op 6 november 2019. De staatssecretaris heeft met de bestreden besluiten van 25 mei 2021 deze aanvragen in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
Het Bureau Medisch Advies (BMA) heeft op 16 mei 2022 medisch advies uitgebracht over de gezondheidstoestand van eiser.
1.2.
Op 13 juni 2022 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het aanvullende besluit.
1.3.
Eisers hebben aanvullende gronden ingediend.
1.4.
Het BMA heeft op 23 februari 2023 medisch advies uitgebracht over de gezondheidstoestand van de dochter van eisers.
1.5.
De staatssecretaris heeft op 13 maart 2023 op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Eisers hebben op het verweerschrift gereageerd en nogmaals aanvullende gronden ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, N.R. Mikaeljan als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzingen van de asielaanvragen aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij door de Belarussische autoriteiten (politieagenten en medewerkers van het ministerie van Binnenlandse Zaken) in de periode van 2013 tot eind 2018 zijn lastiggevallen, bedreigd, afgeperst en mishandeld. Ook zijn in de woning van eisers vernielingen aangericht. In dit verband hebben eisers onder meer verklaard dat eiser in 2013 heeft aangegeven dat hij de presidentskandidaat [presidentskandidaat] wilde steunen, dat eisers auto vervolgens drie maanden is ingenomen en onderzocht, dat (politie)mensen eisers huis in de gaten hielden en dat eiseres is meegenomen naar het politiebureau. Verder hebben eisers verklaard dat eiser en zijn broer in augustus 2013 door vijf politiemensen zijn mishandeld en dan hen vervolgens op het politiebureau is afgeraden om aangifte te doen. Eiser is met een kennis ook in september 2013 door mensen in bivakmutsen opgepakt en mishandeld door de oproerpolitie. Volgens hen zou eiser een hooggeplaatste ambtenaar hebben gestoord en moesten zij eiser vermoorden. Eiser is vrijgelaten nadat hij hen heeft afbetaald. De gijzelaars zijn opgepakt door een politieafdeling die strijdt tegen georganiseerde criminaliteit en corruptie. Na hun arrestatie kwamen opnieuw mensen bij eiser die om geld vroegen. Eiser heeft de autoriteiten om hulp gevraagd, maar een rechercheur heeft eiser geadviseerd te vluchten en heeft aangegeven hem niet te kunnen helpen omdat het om hooggeplaatste personen ging. Nadat er vernielingen zijn aangericht aan de woning van eisers, zijn zij gevlucht. Eisers vrezen voor (corrupte) politiemensen of ambtenaren en dat zij bij terugkeer ontvoerd of gedood zullen worden.
De bestreden besluiten
5. De asielrelazen van eisers bevatten volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Problemen vanwege steun aan [presidentskandidaat] door eiser.
De staatssecretaris heeft het eerste element geloofwaardig geacht. Ten aanzien van het tweede element heeft de staatssecretaris geloofwaardig geacht dat mensen, waaronder Belarussische veiligheidsbeambten, eisers auto hebben onderzocht en verzegeld, lang voor zijn huis zijn blijven staan, eiseres en gasten die bij hen thuiskwamen hebben meegenomen naar het politiebureau, eiser hebben geprovoceerd in een restaurant, hem hebben afgeraden om aangifte te doen en hem hebben ontvoerd en meerdere malen hebben mishandeld, bedreigd en afgeperst. De staatssecretaris heeft ook geloofwaardig geacht dat eiser de rechercheur om beveiliging dan wel bescherming heeft gevraagd, maar die niet gekregen heeft. De staatssecretaris acht niet geloofwaardig dat de problemen van eisers een causaal verband hebben met de steun van eiser aan [presidentskandidaat] . Dat eiser een doelwit was voor [de president] is slechts een vermoeden van eiser, aldus de staatssecretaris.
De staatssecretaris meent dat eiser geen oppositielid of politiek activist is waardoor hij niet als risicogroep valt aan te merken. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn problemen verband houden met één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Ook heeft eiser volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat hij voor zijn problemen geen bescherming kan inroepen van de Belarussische autoriteiten. Hetgeen geloofwaardig is geacht leidt volgens de staatssecretaris niet tot vluchtelingschap dan wel een risico op ernstige schade.
Juridisch kader
6. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1⁰ doodstraf of executie;
2⁰ folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3⁰ ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlandsgewapend conflict.
6.1.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
6.2.
Ingevolge artikel 31, vijfde lid, van de Vw 2000 is het feit dat de vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging gegrond is en het risico op die ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
De gronden van beroep en het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben betwist dat volgens de staatssecretaris geen causaal verband bestaat tussen de problemen die eisers hebben ervaren en de opmerking die eiser heeft gemaakt over president [de president] , ofwel het helpen van de presidentskandidaat [presidentskandidaat] . De vraag die voorligt is of de staatssecretaris, gelet op hetgeen hij wel geloofwaardig heeft geacht, tot de conclusie kon komen dat er geen sprake is van vluchtelingschap dan wel een risico op ernstige schade.
Risicogroep
8. Na het ambtsbericht van december 2021 zijn oppositieleden, politieke activisten, journalisten en mensenrechtenactivisten die significante kritiek uiten op de autoriteiten aangemerkt als risicogroep. [1] Eiser meent dat hij binnen deze risicogroep behoort. Hij stelt dat de staatssecretaris ten onrechte concludeert dat hij te weinig politiek actief is geweest. Door het huidige landenbeleid zijn er enkel geringe indicaties nodig om aan te tonen dat hij de oppositie steunt.
8.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat er volgens eiser slechts geringe indicaties van politiek activisme nodig zijn om aangemerkt te worden als risicogroep getuigt van een onjuiste invulling van het landenbeleid en het begrip risicogroep. Pas wanneer eiser als risicogroep wordt aangemerkt kan hij met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. De enkele omstandigheid dat eiser presidentskandidaat [presidentskandidaat] (financieel) wilde ondersteunen, maar dat niet heeft gedaan, en dat hij het niet eens is met de huidige politiek is onvoldoende voor de conclusie dat eiser behoort tot de risicogroep van oppositieleden, politieke activisten, journalisten of mensenrechtenactivisten. In het landenbeleid is opgenomen dat er sprake moet zijn van het uiten van significante kritiek op de autoriteiten. Dit heeft eiser, ook volgens zijn eigen verklaringen, niet gedaan. De staatssecretaris heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiser niet valt onder een van de risicogroepen die zijn opgenomen in het geldende beleid ten aanzien van Belarus.
Behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM
9. Eisers stellen dat ze bij terugkeer naar Belarus het risico lopen op behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM). Dit is in het verleden ook gebeurd en dat heeft de staatssecretaris geloofwaardig geacht. Eiser wordt door de autoriteiten gezocht, hetgeen blijkt uit de overgelegde documenten. Het klopt dat er enkel kopieën zijn aangeleverd, maar het is te gevaarlijk om te originelen over te laten komen. Aan deze kopieën dient enige bewijskracht te worden toegekend. Dat eisers eerder bescherming hebben kunnen vragen biedt nu geen garantie voor nieuwe bescherming. Zeker gelet op het feit dat de ambtenaren waar bescherming aan gevraagd moet worden eisers bedreigen en afpersen. Nu eisers geen geld meer hebben om deze mensen af te kopen zal er zeker geen bescherming meer zijn. De staatssecretaris heeft daarnaast bij zijn beoordeling de brief van Vluchtelingenwerk van 16 oktober 2020 niet meegenomen en het
2020 Country Report on Human Rights Practises: Belarusonjuist geïnterpreteerd. Hierdoor is er een verkeerd beeld ontstaan van de situatie in Belarus.
9.1.
De staatssecretaris voert aan dat er geen aanleiding is om te concluderen dat er sprake is van een reëel en voorzienbaar risico bij terugkeer naar Belarus. De problemen van eisers zijn geloofwaardig geacht, maar in hetgeen eisers vrezen, namelijk de dood of ontvoering van eiser of zijn familieleden, wordt geen aanleiding gezien om te concluderen dat er sprake is van een reëel en voorzienbaar risico dat zij bij terugkeer naar Belarus zullen worden onderworpen aan een in artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 3 van het Anti-folterverdrag verboden behandeling. Volgens de staatssecretaris kunnen eisers hiertegen de bescherming van de autoriteiten van Belarus inroepen. Dit hebben eisers eerder gedaan. Dat dat niet meer kan in verband met corruptie acht de staatssecretaris niet aannemelijk. Over het algemeen wordt in Belarus opgetreden tegen corruptie van ambtenaren. De staatssecretaris gelooft wel dat er een rechercheur is die eisers niet wilde helpen, maar eisers hebben nog niet aangetoond dat zij alle mogelijkheden om bescherming te verkrijgen van de Belarussische autoriteiten hebben uitgeput.
9.2.
In de Werkinstructie 2014/10 (WI), paragraaf 4.1 is, voor zover hier van belang, opgenomen:
a. De vreemdeling is in het verleden reeds blootgesteld aan vervolging of een
behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM
Uit artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn volgt dat het feit dat de vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, een duidelijke aanwijzing is dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging gegrond is en/of er een reëel risico is op schending van artikel 3 van het EVRM, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of schending van artikel 3 van het EVRM zich niet opnieuw zal voordoen. Die goede redenen kunnen bijvoorbeeld zijn dat de eerdere daders niet meer aanwezig zijn in het land van herkomst of dat de situatie in het land van herkomst in aanzienlijke mate is verbeterd. De bewijslast om aan te nemen dat die vervolging of die schending van artikel 3 EVRM zich niet opnieuw zal voordoen ligt in dat geval bij de IND.
9.3.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris geloofwaardig acht dat eisers door Belarussische autoriteiten (politieagenten en medewerkers van het ministerie van Binnenlandse Zaken) in de periode van 2013 tot eind 2018 zijn lastiggevallen, bedreigd, afgeperst en mishandeld. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers terecht gesteld dat dit een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM is. Zoals de Afdeling ook heeft bepaald volgt uit de slotzin van paragraaf 4.1, onderdeel a, van de WI, dat het aan de staatssecretaris is om te motiveren dat het niet aannemelijk is dat de vreemdeling opnieuw het slachtoffer zal worden van een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. [2]
9.4.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat eiser of eisers gezocht worden door de autoriteiten. Daarbij stelt de staatssecretaris dat eisers zich tot de autoriteiten kunnen richten voor bescherming. Uit paragraaf C2/3.4, onder 2, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten aanwezig is, als de dreiging van de vreemdeling afkomstig is van de lokale autoriteiten, maar de centrale autoriteiten bescherming willen en kunnen bieden. In dat geval verwacht de staatssecretaris dat de vreemdeling bescherming zoekt bij de centrale autoriteit. Dat verwacht de staatssecretaris ook van eisers.
9.5.
Dat eisers bij terugkeer geen gevaar lopen omdat ze hulp kunnen inroepen bij de autoriteiten acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. De staatssecretaris benoemt dat documenten in kopie, waaruit blijkt dat eiser door de autoriteiten gezocht wordt, slechts beperkte bewijskracht hebben omdat deze niet op echtheid kunnen worden gecontroleerd, maar miskend daarmee dat het in het onderhavige geval niet aan eisers is om aannemelijk te maken dat zij dit gevaar lopen bij terugkeer, maar dat de staatssecretaris de bewijslast draagt voor het standpunt dat de eerdere schending van artikel 3 van het EVRM zich niet opnieuw zal voordoen. De staatssecretaris kan dit doen door te onderbouwen dat de daders niet meer aanwezig zijn in het land van herkomst of dat de situatie in het land van herkomst in aanzienlijke mate is verbeterd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris dit onvoldoende gedaan. Dat eisers, zoals in het verleden gebeurd is, ook nu nog de hulp van de centrale overheid kunnen inroepen, acht de rechtbank evenzeer onvoldoende gemotiveerd omdat niet duidelijk is van welk deel van de autoriteiten (in het asielrelaas wordt gesproken over hooggeplaatste personen) de dreiging afkomstig is.
Artikel 64 Vw
10. In de bestreden besluiten van 25 mei 2021 is ambtshalve getoetst of uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege dient te blijven. De staatssecretaris heeft overwogen dat er onvoldoende informatie is om betrokkenen uitstel van vertrek te verlenen. Op het moment dat de bestreden besluiten werden genomen waren er geen adviezen van het BMA. Nu de bestreden besluiten een ambtshalve toetsing van artikel 64 van de Vw 2000 bevatten dient ex-nunc getoetst te worden. [3] De rechtbank neemt daarom de adviezen van het BMA mee in de beoordeling. Uit de adviezen van het BMA volgt dat er bij het uitblijven van een behandeling geen medische noodsituatie verwacht wordt en dat er geen beperkingen zijn om te reizen. Eisers hebben hier verder niets over aangevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrecht geen uitstel van vertrek heeft verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank komt gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn omdat de besluiten niet berusten op een deugdelijke motivering. De rechtbank vernietigt de besluiten wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
11.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris nieuwe besluiten moet nemen en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak.
11.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn krijgen eisers een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De zaken worden beschouwd als samenhangend in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de vergoeding bedraagt dan ook € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 25 mei 2021 en 13 juni 2022;
- draagt de staatssecretaris op nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Paragraaf C7/6.3.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3464, onder 1.2.
3.Artikel 83, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.