In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van twee Belarussische eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen beoordeeld. De eisers, geboren in Belarus, hebben in 2019 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in 2021 zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de eisers niet opnieuw het slachtoffer zullen worden van een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank stelt vast dat de eisers in het verleden zijn blootgesteld aan bedreigingen en geweld door de Belarussische autoriteiten, wat hen doet vrezen voor hun leven en veiligheid bij terugkeer naar Belarus.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat de situatie in Belarus zodanig is verbeterd dat de eisers geen risico meer lopen op vervolging of mishandeling. De rechtbank vernietigt de besluiten van de staatssecretaris en draagt deze op om nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens worden de proceskosten van de eisers vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om adequaat te motiveren dat eerdere schendingen van mensenrechten zich niet opnieuw zullen voordoen, en bevestigt de bescherming die het EVRM biedt aan individuen die risico lopen op onmenselijke behandeling.