In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beschikking waarbij de waarde van een onroerende zaak was vastgesteld op € 496.000. Na het indienen van het beroepschrift heeft de verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg, de waarde verlaagd naar € 490.000. De rechtbank oordeelt dat de verweerder deze waarde aannemelijk heeft gemaakt en dat de argumenten van de eiser hier niet aan afdoen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en wijzigt de beschikking zodat de vastgestelde waarde van de woning wordt verminderd tot € 490.000. Tevens wordt de aanslag onroerendezaakbelastingen aangepast aan deze nieuwe waarde en wordt het betaalde griffierecht aan de eiser vergoed.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 12 juni 2023, waarbij de behandeling werd geschorst omdat de eiser het verweerschrift niet had ontvangen. Na hervatting op 25 oktober 2023 is de eiser verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door twee personen. De rechtbank overweegt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum van 1 januari 2021 moet worden vastgesteld en dat de verweerder dit heeft gedaan door middel van een systematische vergelijking met andere woningen. De rechtbank concludeert dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn en dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De uitspraak van het Gerechtshof Den Haag waar de eiser naar verwees, heeft geen invloed op deze beslissing. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.