In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021. Eiser, die een voorlopige teruggave van € 2.837 had ontvangen, was van mening dat de heffingskorting onterecht was vastgesteld op een lager bedrag, waardoor hij een deel moest terugbetalen aan de Belastingdienst. Eiser heeft herhaaldelijk verzocht om aanpassing van de voorlopige aanslag, maar dit verzoek is niet gehonoreerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorlopige aanslag is gebaseerd op het inkomen van de echtgenote van eiser, wat leidde tot een lagere heffingskorting dan oorspronkelijk was uitbetaald. De rechtbank oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser werd ook geïnformeerd dat hij in de toekomst geen verzoek voor een voorlopige aanslag hoeft te doen, aangezien hij recht heeft op een AOW-uitkering, wat toekomstige problemen zou moeten voorkomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.