ECLI:NL:RBDHA:2023:170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
NL22.26459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De maatregel is opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 januari 2023 is eiser via beeldverbinding verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen, gezien de concrete aanknopingspunten die er zijn op basis van de Eurodac-registratie van eiser. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit aangegeven dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat door de rechtbank als voldoende gemotiveerd wordt beschouwd. Eiser heeft aangevoerd dat de termijn van ophouden ten onrechte is verlengd, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris dit rechtmatig heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26459

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is via beeldverbinding verschenen, bijgestaan door mr. S.A.M. Fikken, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2000 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Op grond van eisers registratie in Eurodac zijn er concrete aanknopingspunten dat op eiser de Dublinverordening [1] van toepassing is. Verweerder is dan ook bevoegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw de maatregel van bewaring op te leggen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft daartoe, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Verweerder heeft ter zitting de zware grond 3i laten vallen.
4 Eiser voert in beroep allereerst aan dat verweerder ten onrechte op grond van artikel 50, vierde lid, van de Vw de termijn om eiser op te houden heeft verlengd met 48 uur. Eiser had namelijk binnen de termijn van 6 uur in bewaring kunnen worden gesteld, omdat een Eurodac-treffer voor Spanje bekend was.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de ophouding op grond van artikel 50, vierde lid, van de Vw heeft mogen verlengen. Gezien het bij eiser aangetroffen document “Ersatzausweis” met daarop vermeld eisers persoonsgegevens en de plaatsnaam Sigmaringen bestond er aanleiding om eisers verblijfstatus in Duitsland te onderzoeken. De omstandigheid dat Eurodac hierover geen informatie bevat sluit rechtmatig verblijf daar niet op voorhand uit.
6. Eiser bestrijdt verder de zware gronden 3d en 3e.
7. De rechtbank stelt vast dat zware grond 3a feitelijk juist is. In de maatregel is immers terecht overwogen dat eiser zonder vereiste documenten naar Nederland is gekomen. Deze grond is daarom terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken daar eiser geen mededeling heeft gedaan van zijn onrechtmatig verblijf bij binnenkomst. Ook zware grond 3b is daarom terecht opgevoerd. Deze zware gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware gronden 3d en 3e behoeft daarom geen bespreking.
8. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die leiden tot de conclusie dat met een lichter middel had moeten worden volstaan. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
9. Tot slot handelt verweerder voldoende voortvarend bij de voorbereiding van de overdracht van eiser aan Spanje. Op 21 december 2022 is een claim ingediend bij de autoriteiten van Spanje en op 30 december 2022 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden.
10. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.