ECLI:NL:RBDHA:2023:16968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
nl 23.31191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In de zaak tussen verzoekster, geboren op [geboortedatum] en van Iraakse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 november 2023 uitspraak gedaan. Verzoekster had een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris op 29 september 2023 buiten behandeling gesteld. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Het is van belang dat iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, de gronden van het verzoek vermeldt in het verzoekschrift. Verzoekster heeft echter geen gronden ingediend, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de rechtbank om dit verzuim te herstellen. De rechtbank heeft verzoekster op 2 oktober 2023 en opnieuw op 25 oktober 2023 in de gelegenheid gesteld om de gronden in te dienen, maar er zijn geen gronden ontvangen.

Aangezien verzoekster geen reden heeft gegeven voor het verzuim en er geen verontschuldiging is voor het niet indienen van de gronden, heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft besloten dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier B.A. van der Wiel, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31191

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster,

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [vnummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 29 september 2023 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) buiten behandeling gesteld.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet op grond van artikel 8:81, vierde lid, van de Awb) in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb in het verzoekschrift de gronden van het verzoek vermelden. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank – na een herstelmogelijkheid – het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
Verzoekster heeft geen gronden vermeld in het verzoekschrift. De rechtbank heeft verzoekster bij brief van 2 oktober 2023 verzocht om binnen twee weken dit verzuim te herstellen.
Verzoekster heeft binnen die termijn geen gronden ingediend.
De rechtbank heeft vervolgens bij brief van 25 oktober 2023 verzoekster nogmaals in de gelegenheid gesteld de gronden in te dienen binnen een week na versturen van de brief. Er zijn geen gronden ingediend.
Verzoekster heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.
Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.