ECLI:NL:RBDHA:2023:16959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
C/09/653652 / KG ZA 23-763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over handelen in strijd met vaststellingsovereenkomst en rectificatie

In deze zaak, die op 16 oktober 2023 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, bestaande uit [de B.V.], [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 3], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [gedaagde]. De eisers vorderen rectificatie van uitlatingen die gedaagde heeft gedaan in zienswijzen en een brief aan [Naam 2], waarin zij beschuldigingen uit aan de adres van de eisers. De kern van het geschil draait om de vraag of gedaagde in strijd heeft gehandeld met een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst, waarin partijen zich verplichten tot geheimhouding en het onthouden van negatieve communicatie over elkaar. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde inderdaad in strijd heeft gehandeld met deze overeenkomst door negatieve uitlatingen te doen die de reputatie van de eisers schaden. De rechter wijst de vorderingen van de eisers toe, inclusief een verbod voor gedaagde om zich negatief uit te laten over de eisers en het opleggen van dwangsommen voor het geval gedaagde niet aan de veroordelingen voldoet. De uitspraak benadrukt het belang van de vaststellingsovereenkomst en de gevolgen van het schenden daarvan.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/653652 / KG ZA 23-763
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2023
in de zaak van:

1.[de B.V.] te [plaats 1] ,

2.
[eisende partij sub 2]te [plaats 1] ,
3.
[eisende partij sub 3]te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat: mr. M.A.J. Kemps te Eindhoven,
tegen:
[gedaagde]te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam.
Eisers worden hierna tezamen aangeduid als [de B.V. c.s.] en ieder afzonderlijk als [de B.V.] , [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 3] . Gedaagde wordt hierna [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties en een nadere productie;
- de door [gedaagde] overgelegde producties;
- de op 2 oktober 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
In [plaats 3] wordt door (onder meer) [Naam 1] B.V. (hierna: [Naam 1] ) in samenwerking met [Naam 2] B.V. (hierna: [Naam 2] ) het project [Project] gerealiseerd. Het plan betreft de realisatie van woningen en bedrijfsruimten op een aantal percelen aan de [Straatnaam] (hierna ook: het project).
2.2.
[gedaagde] bezat in privé een perceel in het projectgebied, te weten perceel [I] . Dat perceel heeft [gedaagde] medio 2020 aan [Naam 1] verkocht voor een bedrag van € 4,3 miljoen.
2.3.
[gedaagde] is eigenaar van de woonark aan de [adres] .
2.4.
[B.V. II] (hierna: [B.V. II] ) bezat eveneens een perceel in het projectgebied, perceel [II] . De aandelen in [B.V. II] werden voor 50% gehouden door [de B.V.] en [eisende partij sub 2] . [eisende partij sub 3] is enig aandeelhouder en bestuurder van [de B.V.] . [gedaagde] en [Beheer B.V.] (hierna: [Beheer B.V.] ) hielden gezamenlijk de overige 50% van de aandelen in [B.V. II] . [Beheer B.V.] is bestuurder van [B.V. II] . [de bestuurder] (hierna: [de bestuurder] ) is de bestuurder van [Beheer B.V.] .
2.5.
Tussen de aandeelhouders van [B.V. II] onderling zijn in 2020 diverse geschillen gerezen, die hebben geleid tot diverse juridische procedures.
2.6.
In december 2020 is [Naam 2] , als samenwerkingspartner van [Naam 1] , betrokken geraakt bij het project. [Naam 2] is in overleg getreden met alle betrokkenen om tot een totaaloplossing te komen.
2.7.
Als resultaat van dat overleg zijn diverse (vaststellings)overeenkomsten gesloten, waaronder op 30 maart 2021 tussen (onder meer) [de B.V.] , [eisende partij sub 2] , [eisende partij sub 3] , [B.V. II] , [gedaagde] , [Beheer B.V.] , [de bestuurder] , [Naam 1] en [Naam 2] (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In de vaststellingsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
(…)
Artikel 1 Procedures, vorderingen en aanspraken
1.1 (…)
komen Partijen overeen dat zij (…) volledig en finaal tegen elkaar zijn gekweten en niets meer van elkaar te vorderen hebben, hoegenaamd en op welke grond dan ook, (…)
(…)
Artikel 2 Communicatie
2.1
Partijen verplichten zich te onthouden van negatieve communicatie over en weer. Voorts zullen zij geheimhouding betrachten naar derden – uitgezonderd hun adviseurs – over de inhoud van deze Overeenkomst en de processen die tot de totaaloplossing en de individuele overeenkomsten hebben geleid.
(…)”
2.8.
[B.V. II] heeft haar perceel uiteindelijk voor € 4,15 miljoen verkocht aan [Naam 2] .
2.9.
De aandelen van [de B.V.] ( [eisende partij sub 3] ) en [eisende partij sub 2] zijn voor een bedrag van € 3 miljoen overgenomen door [B.V. II] .
2.10.
Op 16 maart 2023 heeft [gedaagde] (in haar hoedanigheid van eigenaar van de woonark en als verkoper van het perceel [I] ) bij het college van Burgemeester en Wethouders van de [Gemeente] (hierna: het college van B&W) twee zienswijzen ingediend met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan van het project. In beide zienswijzen heeft zij zich als volgt uitgelaten:
“2) De betaalstromen wijzen op een onrechtmatig verkregen voordeel van miljoenen euro’s voor niet eigenaren van de percelen of kavels en zijn onder afdreiging, afpersing en bedreiging tot stand gekomen”
2.11.
[gedaagde] heeft op 24 maart 2023 een brief gestuurd aan [Naam 2] met de volgende inhoud:
“(…) Ik heb u laten weten de gang van zaken omtrent de verkoop van mijn eigendommen niet te accepteren en dat deze tot stand zijn gekomen door afdreiging en chantage. Wat uiteindelijk heeft [geleid] om uittredende aandeelhouders in staat te stellen om euro 3.000.000,- als totaalbedrag te kunnen ontvangen op hun aandelen verkoop in [B.V. II] Dit bedrag kent geen enkele rechtvaardigheid of zorgvuldige onderbouwing door professionele partijen of taxaties.
Mijn persoonlijke nadeel en schade hierin wordt euro 600.000,-- excl. renten en kosten gerekend vanaf 30 maart 2021 omdat “mijn geld” is gebruikt als uitbetaling van een onrechtmatig verkregen voordeel van een uittredende aandeelhouder onder afdreiging. Ik heb tot en met 30 december 2022 gewacht om tot een correcte (financiële) afwikkeling te komen inclusief het onderwerp woonark en de aandelenverkoop met het onrechtmatig verkregen voordeel. Daarna heeft [B.V. II] geprobeerd om met u in contact te komen. (…) Tot vandaag 24 maart is daar niets van terecht gekomen en u heeft geen sluitende oplossing of alternatief aangeboden aan mij of aan [B.V. II] .
Daarom neem ik op dit moment het standpunt in zoals beschreven in mijn zienswijze met het kenmerk van de [Gemeente] [nummer] en zal ik deze op [korte] termijn toelichten aan de [Gemeente] , haar bestuur en de Gemeenteraad over de gang van zaken.”
2.12.
Op 11 augustus 2023 is in een kort geding procedure tussen [Naam 2] als eiseres en [de bestuurder] en [gedaagde] als gedaagden vonnis gewezen. Uit r.o. 4.5 van dat vonnis blijkt dat [gedaagde] ter zitting op 27 juli 2023 het volgende heeft aangevoerd:
“ [gedaagde] c.s. hebben ter zitting als reden voor hun uitlatingen aangevoerd dat [B.V. II] bij de inkoop van de aandelen van [de B.V.] en [eisende partij sub 2] ernstig is benadeeld, omdat zij drie keer de werkelijke waarde (te weten € 3 miljoen) heeft betaald voor de aandelen. Dit heeft volgens [gedaagde] c.s. plaatsgevonden als gevolg van bedreiging en chantage door [eisende partij sub 3] . De winst van het project is daarmee in het geheel naar [eisende partij sub 3] en [eisende partij sub 2] gegaan, aldus [gedaagde] c.s. In de visie van [gedaagde] c.s. was [Naam 2] hiervan op de hoogte en heeft [Naam 2] de uitkoop van [de B.V.] en [eisende partij sub 2] door [B.V. II] zelfs als voorwaarde gesteld voor de (totaal)deal.”

3.Het geschil

3.1.
[de B.V. c.s.] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan de gemeenteraad en het college van B&W van de [Gemeente] , schriftelijk het volgende mee te delen:
“Ik, [gedaagde] , deel het volgende mede in het licht van mijn ingediende zienswijzen van 16 maart 2023 over het project [Project] te [plaats 3] .
De mededeling of suggestie mijnerzijds dat de betaalstromen wijzen op een onrechtmatig verkregen voordeel van miljoenen euro’s voor [de B.V.] en [eisende partij sub 2] en mijn mededeling dat het onrechtmatig verkregen voordeel onder afdreiging, afpersing en/of bedreiging tot stand is gekomen, is onrechtmatig jegens en in strijd met mijn verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst die ik met [de B.V.] , [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 3] ben aangegaan.”
2. [gedaagde] te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan [Naam 2] schriftelijk het volgende mee te delen:
“Ik, [gedaagde] , deel het volgende mede in het licht van de brief die ik op 24 maart 2023 aan [Naam 2] verzonden heb.
De mededeling of suggestie mijnerzijds dat [de B.V.] , [eisende partij sub 2] en/of [eisende partij sub 3] zich schuldig zouden hebben gemaakt aan bedreiging, afpersing en/of chantage is onrechtmatig en in strijd met mijn verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst die ik met [de B.V.] , [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 3] ben aangegaan.”
3. [gedaagde] te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan [Naam 2] schriftelijk het volgende mee te delen:
“Ik, [gedaagde] , deel het volgende mede in het licht van de uitlatingen die ik tijdens de mondelinge behandeling van een kort geding op 27 juli 2023 hebben gedaan.
De mededeling of suggestie dat [B.V. II] ernstig is benadeeld door de inkoop van de aandelen van [de B.V.] en [eisende partij sub 2] en de mededeling of suggestie dat deze inkoop van aandelen als gevolg van bedreiging en chantage door [eisende partij sub 3] tot stand is gekomen, is onrechtmatig en in strijd met de verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst die ik met [de B.V.] , [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 3] ben aangegaan.”
4. te bepalen dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 10.000 voor iedere dag dat zij de hiervoor gevorderde veroordelingen niet nakomt;
5. [gedaagde] te gebieden om de door haar te verzenden schriftelijke mededelingen per aangetekende post via PostNL te versturen en om binnen 48 uur na verzending een afschrift daarvan aan [de B.V. c.s.] te verstrekken alsmede een bewijs van verzending van aangetekende post;
6. te bepalen dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 2.500 per dag dat zij in gebreke blijft om aan het onder 5 gevorderde gebod te voldoen;
7. [gedaagde] te verbieden om zich jegens derden uit te laten over de inhoud van de litigieuze vaststellingsovereenkomst;
8. [gedaagde] te verbieden om jegens derden te verklaren dat de litigieuze vaststellingsovereenkomst onder invloed van bedreiging, chantage en/of afpersing tot stand is gekomen;
9. te bepalen dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 10.000 per dag dat zij niet aan het onder 7 en 8 gevorderde verbod voldoet.
3.2.
Daartoe voeren [de B.V. c.s.] – samengevat – het volgende aan. Partijen hebben voorheen diverse geschillen met elkaar gehad maar ter zake uiteindelijk een regeling getroffen tegen finale kwijting, die is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Daarin is onder meer een geheimhoudingsverplichting opgenomen en een verbod op negatieve communicatie. [gedaagde] schendt haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst en handelt onrechtmatig door publiekelijk onjuiste uitlatingen te doen over [de B.V. c.s.] . [de B.V.] , [eisende partij sub 3] en [eisende partij sub 2] betwisten de aan hun adres geuite beschuldigingen en zij lijden daardoor schade. Daarom dient [gedaagde] met spoed tot rectificatie over te gaan.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil ziet op de vraag of [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de vaststellingsovereenkomst en gehouden is tot een rectificatie in de richting van de [Gemeente] en [Naam 2] .
4.2.
[de B.V. c.s.] hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitlatingen van [gedaagde] in de zienswijzen en de brief aan [Naam 2] hen in een slecht daglicht plaatsen. Ten gevolge van deze uitlatingen wordt afbreuk gedaan aan de reputatie van [de B.V. c.s.] terwijl in de vastgoedsector een goede en zuivere reputatie van groot belang is. Hiermee is het spoedeisend belang van de vorderingen gegeven.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat partijen in artikel 2.1. van de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat zij zich over en weer zullen onthouden van negatieve communicatie. Ook staat in datzelfde artikel dat partijen geheimhouding betrachten naar derden over de vaststellingsovereenkomst en de processen die tot de totaaloplossing en de individuele overeenkomsten hebben geleid.
Handelen in strijd met de vaststellingsovereenkomst?
4.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [gedaagde] tot op heden geen civiele procedure is gestart om de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst aan te tasten. Ook heeft zij tegenover [de B.V. c.s.] geen beroep op de ontbinding of de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst gedaan. Dat betekent dat [gedaagde] nog altijd gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst en het hierin opgenomen artikel 2.1. Zij moet zich dus op die grond onthouden van negatieve communicatie over [de B.V. c.s.] en tevens naar buiten toe geheimhouding betrachten over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en de processen die tot de totaaloplossing en de individuele overeenkomsten hebben geleid.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is evident dat de zienswijzen van [gedaagde] en de inhoud van de brief van 24 maart 2023 aan [Naam 2] negatieve uitlatingen bevatten die betrekking hebben op [de B.V.] , [eisende partij sub 2] en/of [eisende partij sub 3] en op de gang van zaken rond de totstandkoming van de overeenkomsten. In de zienswijzen van [gedaagde] staat immers dat de betaalstromen wijzen op een onrechtmatig verkregen voordeel voor niet eigenaren van de percelen en dat de betaalstromen onder afdreiging, afpersing en bedreiging tot stand zijn gekomen. Hoewel [de B.V. c.s.] niet met naam en toenaam worden genoemd, blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende dat [gedaagde] met de “niet eigenaren van de percelen” doelt op [de B.V. c.s.] In de brief aan [Naam 2] stelt [gedaagde] – kort samengevat – dat zij de verkoop van haar eigendommen niet accepteert en dat deze tot stand is gekomen door afdreiging en chantage, om de uittredende aandeelhouders in staat te stellen om € 3 miljoen te kunnen ontvangen op hun aandelenverkoop in [B.V. II] . Haar geld zou zijn gebruikt als uitbetaling van een onrechtmatig verkregen voordeel van een uittredende aandeelhouder onder afdreiging. Ondanks dat [de B.V. c.s.] ook hier niet specifiek worden genoemd, kan deze uitlating door [Naam 2] gemakkelijk worden herleid tot [de B.V. c.s.] omdat [gedaagde] het heeft over de “uittredende aandeelhouders”, waarmee zij onmiskenbaar doelt op [de B.V. c.s.] Een vergelijkbaar oordeel is overigens ook al geveld door de voorzieningenrechter in de zaak die [Naam 2] zelf is gestart tegen [gedaagde] en [de bestuurder] en die is uitgemond in het vonnis in kort geding van 11 augustus 2023, waarbij zij zijn veroordeeld tot rectificatie. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] door het delen van de verdachtmakingen met de [Gemeente] en [Naam 2] in strijd heeft gehandeld met artikel 2.1 van de vaststellingsovereenkomst.
4.6.
Het verweer van [gedaagde] dat artikel 2.1 van de vaststellingsovereenkomst haar in dit geval in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen wordt gepasseerd. Indien zij van mening is dat rond het sluiten van de vaststellingsovereenkomst van de zijde van [de B.V. c.s.] sprake is geweest van ongeoorloofde druk en/of bedreiging, ligt het op haar weg om een en ander in een bodemprocedure aan de orde te stellen. Een kort geding als dit leent zich niet voor bewijslevering over de feitelijke gang van zaken. [de B.V. c.s.] betwisten immers dat de overeenkomsten onder bedreiging tot stand zijn gekomen. Het enkele feit dat kennelijk enige tijd sprake is geweest van een - destijds geheime - relatie tussen [gedaagde] en [eisende partij sub 3] is onvoldoende om in dit geding te kunnen vaststellen dat de overeenkomsten onder bedreiging tot stand zijn gekomen. In deze procedure moet dan ook vooralsnog worden uitgegaan van de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte bindende afspraken. De vaststaande schending van die afspraken leidt tevens tot het oordeel dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [de B.V. c.s.] heeft gehandeld. [gedaagde] heeft immers publiekelijk ernstige verwijten aan het adres van [de B.V. c.s.] gericht, terwijl vooralsnog niet vast staat dat de door [gedaagde] gestelde feiten zich daadwerkelijk op de door haar weergegeven wijze hebben voorgedaan.
4.7.
Ten aanzien van de uitlatingen die [gedaagde] heeft gedaan ter zitting van de voorzieningenrechter op 27 juli 2023 en waarvan de pers verslag heeft gedaan in het [Dagblad] op 28 juli 2023 en 11 augustus 2023, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. In beginsel moet [gedaagde] zich, zoals gezegd, op grond van de vaststellingsovereenkomst onthouden van negatieve uitlatingen over [de B.V. c.s.] Dit neemt niet weg dat [gedaagde] zich ter zitting in een tegen haar aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure in het kader van haar verweer vrijelijk moet kunnen uitlaten ten overstaan van de behandelend rechter. Dat de schrijvende pers aanwezig was en verslag heeft gedaan van de zitting is wellicht onplezierig voor partijen, maar dit kan [gedaagde] niet worden aangerekend. Bovendien komen de uitlatingen van [gedaagde] op de mondelinge behandeling inhoudelijk in grote lijnen overeen met de eerdere uitlatingen die zij in haar brief van 24 maart 2023 aan [Naam 2] heeft gedaan en met haar uitlatingen in haar zienswijze. Gezien het voorgaande, op zich en in onderlinge samenhang bezien, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om ook de ter zitting door [gedaagde] gedane uitlatingen nog separaat te laten rectificeren. De vordering van [de B.V. c.s.] zal in zoverre worden afgewezen.
4.8.
Het gevorderde verbod nieuwe negatieve uitlatingen te doen over [de B.V. c.s.] zal worden toegewezen, met dien verstande dat het [gedaagde] vrij staat in een eventuele nieuwe gerechtelijke procedure haar visie op de feiten kenbaar te maken. Het verbod geldt dan ook slechts zolang in een (bodem)procedure niet meer of anders wordt beslist.
Conclusie
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [de B.V. c.s.] toewijsbaar zijn op de wijze zoals hierna in de beslissing vermeld.
4.10.
Oplegging van dwangsommen, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsommen zullen worden gemaximeerd zoals in de beslissing vermeld.
4.11.
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan de gemeenteraad en het college van B&W van de [Gemeente] , schriftelijk het volgende mee te delen:
“Ik, [gedaagde] , deel u op last van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag het volgende mee in het licht van mijn ingediende zienswijzen van 16 maart 2023 over het project [Project] te [plaats 3] .
De mededeling of suggestie mijnerzijds dat de betaalstromen wijzen op een onrechtmatig verkregen voordeel van miljoenen euro’s voor [de B.V.] en [eisende partij sub 2] en mijn mededeling dat het onrechtmatig verkregen voordeel onder afdreiging, afpersing en/of bedreiging tot stand is gekomen, is in strijd met mijn verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst die ik met [de B.V.] , [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 3] ben aangegaan en is onrechtmatig. Ik had die mededeling of suggestie niet mogen doen en neem die hierbij terug.”
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan [Naam 2] schriftelijk het volgende mee te delen:
“Ik, [gedaagde] , deel u op last van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag het volgende mee in het licht van de brief die ik op 24 maart 2023 aan [Naam 2] verzonden heb.
De mededeling of suggestie mijnerzijds dat [de B.V.] , [eisende partij sub 2] en/of [eisende partij sub 3] zich schuldig zouden hebben gemaakt aan bedreiging, afpersing en/of chantage is in strijd met mijn verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst die ik met [de B.V.] , [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 3] ben aangegaan en is onrechtmatig. Ik had die mededeling of suggestie niet mogen doen en neem die hierbij terug.”
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 10.000,-- voor iedere dag dat zij de veroordelingen onder 5.1 en 5.2 niet nakomt, met een maximum van € 500.000,--;
5.4.
gebiedt [gedaagde] om de schriftelijke mededelingen onder 5.1 en 5.2 per aangetekende post via PostNL te versturen en om binnen 48 uur na verzending een afschrift hiervan aan [de B.V. c.s.] te verstrekken alsmede een bewijs van verzending van aangetekende post;
5.5.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 2.500,-- per dag dat zij niet voldoet aan het gebod onder 5.4, met een maximum van € 50.000,--;
5.6.
verbiedt [gedaagde] om zich jegens derden uit te laten over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en om jegens derden te verklaren dat de vaststellingsovereenkomst onder invloed van bedreiging, chantage en/of afpersing tot stand is gekomen;
5.7.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 10.000,-- per keer dat zij zich niet houdt aan het onder 5.6 uitgesproken verbod, met een maximum van € 500.000,--;
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [de B.V. c.s.] begroot op € 1.862,32, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat, € 676,-- aan griffierecht en € 107,32 aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.11;
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2023.
aws