ECLI:NL:RBDHA:2023:169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
NL22.26460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 22 december 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 januari 2023 is eiser via beeldverbinding verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zonder de vereiste documenten Nederland is binnengekomen en zich aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende zware gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, en dat er geen lichter middel toepasbaar is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26460

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is via beeldverbinding verschenen, bijgestaan door mr. S.A.M. Fikken, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2000 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Op grond van eisers registratie in Eurodac zijn er concrete aanknopingspunten dat op eiser de Dublinverordening [1] van toepassing is. Verweerder is dan ook bevoegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw de maatregel van bewaring op te leggen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft daartoe, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
3. Eiser betwist in beroep slechts de zware grond 3f. Ter zitting heeft verweerder deze zware grond laten vallen.
4. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. Eiser is zonder de vereiste documenten naar Nederland gekomen. Daarnaast heeft hij zich aan het toezicht in Nederland onttrokken. Eiser heeft immers verklaard dat hij al enige tijd in Nederland verbleef [2] en eiser heeft geen melding gedaan van zijn onrechtmatig verblijf bij binnenkomst. Deze zware gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
5. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend is toe te passen. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die leiden tot de conclusie dat met een lichter middel had moeten worden volstaan. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
6. Tot slot handelt verweerder voldoende voortvarend bij de voorbereiding van de overdracht van eiser aan Duitsland. Op 22 december 2022 is Duitsland verzocht om eiser over te nemen en op 23 december 2022 heeft Duitsland dit verzoek geaccepteerd.
7. De maatregel van bewaring is rechtmatig Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Proces-verbaal van gehoor van 22 december 2022 (M110), p. 5.