ECLI:NL:RBDHA:2023:16893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
NL23.29097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag op basis van internationale bescherming in Bulgarije

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een eiser van Syrische nationaliteit. De eiser had op 18 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 8 september 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris baseerde deze beslissing op het feit dat de eiser sinds 13 december 2021 internationale bescherming geniet in Bulgarije, en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daar in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie verkeert.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris de juiste maatstaf heeft aangelegd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat de eiser niet in zijn elementaire levensbehoeften kan voorzien en dat er geen medische of andere bijzondere omstandigheden zijn die de eiser als bijzonder kwetsbaar aanmerken. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van de mishandelingen die hij in Bulgarije zou hebben ondergaan en dat hij niet heeft aangetoond dat hij zich tot de Bulgaarse autoriteiten heeft gewend voor bescherming.

De rechtbank heeft de stelling van de eiser dat hij niet kan worden verwacht zich tot de Bulgaarse autoriteiten te wenden, verworpen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep van de eiser ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt informatie over de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29097

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. R. de Groot).

Inleiding

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 18 juli 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 8 september 2023 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 op zitting behandeld, samen met zaaknummer NL23.29098. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Voorgeschiedenis

2. Eiser heeft op 18 juli 2023 in Nederland asiel aangevraagd.
3. Uit onderzoek is gebleken dat eiser sinds 13 december 2021 internationale bescherming heeft in Bulgarije. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag daarom niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw).

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Voor zover eiser verwijst naar dat wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris in het bestreden besluit is ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Het is vervolgens aan eiser om aan te voeren op welke gronden hij het met dat besluit niet eens is. Een enkele verwijzing naar hetgeen in de zienswijze is aangevoerd is onvoldoende.
7. Eiser voert in dat verband aan dat hij in Bulgarije is mishandeld en gediscrimineerd. Tevens is hem adequate zorg onthouden. Volgens eiser leeft Bulgarije zijn verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en het Antifolterverdrag niet na. Ten aanzien van dit laatste aspect heeft eiser in de zienswijze van 7 september 2023 naar voren gebracht dat hij in Bulgarije door de autoriteiten is mishandeld door het toedienen van elektrische schokken. Het betreft hier een dermate ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit, de gezondheid en het welzijn van eiser dat hij van mening is dat op grond hiervan de presumptie van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden gevolgd. Volgens de staatssecretaris gaat het bij een “toestand van verregaande materiële deprivatie” om situaties waarbij is gebleken dat eiser bijvoorbeeld niet zou kunnen voorzien in elementaire levensbehoeften of dat er medische of andere bijzondere omstandigheden spelen waardoor eiser als bijzonder kwetsbaar dient te worden aangemerkt. Naar de mening van eiser hanteert verweerder hiermee een onjuiste maatstaf. De omstandigheid dat eiser is gefolterd is dusdanig ernstig dat op grond hiervan wel degelijk het gevaar van een zeer verregaande materiële deprivatie op de loer ligt. Van eiser kan bezwaarlijk worden verwacht dat hij bewijsmiddelen aandraagt voor de mishandelingen, dan wel dat hij zich met betrekking tot zijn mishandeling wendt tot de Bulgaarse autoriteiten. Eiser stelt dat er talloze publicaties zijn verschenen van Amnesty International en Human Rights Watch met betrekking tot de mishandeling van vluchtelingen en statushouders in Bulgarije. Een recente ontwikkeling in dit verband is dat Bulgarije de publicatie van een rapport van de Verenigde Naties met betrekking tot de mishandeling van onder meer vluchtelingen kinderen als lidstaat tegenhoudt.
7.1
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet is gebleken dat hij in Bulgarije persoonlijk problemen heeft ondervonden vanwege discriminatie. Voor zover eiser stelt dat hem medische zorg is onthouden, overweegt de staatssecretaris dat niet is gebleken dat eiser zich voldoende heeft ingespannen om zijn rechten in Bulgarije te effectueren. Dit had redelijkerwijs wel van hem mogen worden verwacht. Volgens de staatssecretaris mag hij er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat de lidstaten van de EU de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag naleven. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de lidstaat deze verplichtingen in zijn geval niet nakomt. De staatssecretaris heeft overwogen dat eiser geen documenten of andere bewijzen heeft overgelegd om zijn stellingen omtrent de door hem ondergane mishandelingen en martelingen tijdens zijn detentie in Bulgarije te onderbouwen. Niet is gebleken dat eiser zich tot de autoriteiten heeft gewend, waardoor hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij de Bulgaarse autoriteiten geen enkele bescherming kan krijgen. Volgens de staatssecretaris leidt hetgeen eiser naar voren heeft gebracht over zijn leefomstandigheden in Bulgarije niet tot de conclusie dat hij het risico loopt om terecht te komen in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie als gevolg van onverschilligheid van de Bulgaarse autoriteiten als bedoeld in het arrest Ibrahim, [1] waardoor er voor eiser niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Niet is gebleken dat hij niet in zijn elementaire levensbehoeften heeft kunnen voorzien. Ook is niet gebleken dat er bij hem medische of andere bijzondere omstandigheden spelen waardoor hij als bijzonder kwetsbaar dient te worden aangemerkt. De staatssecretaris verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 augustus 2023. [2]
7.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de juiste maatstaf aangelegd ten aanzien van de vraag of sprake is van een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. De rechtbank verwijst naar hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 16 december 2021 [3] onder verwijzing naar het arrest Ibrahim heeft overwogen. De Afdeling overwoog dat de drempel voor een geslaagd beroep op artikel 4 van het EU Handvest - dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM – wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een "toestand van zeer verregaande materiële deprivatie", waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden. In het geval dat de situatie in een lidstaat voor statushouders in het algemeen zo slecht is dat statushouders bij terugkeer naar die lidstaat een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest is niet vereist dat een vreemdeling bijzonder kwetsbaar is, zo kan worden afgeleid uit het arrest Ibrahim. Dat eiser niet bijzonder kwetsbaar is, is niet in geschil. Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat de omstandigheden voor statushouders in Bulgarije in het algemeen zo slecht zijn dat hij in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zal komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij dat niet gedaan. Uit de verklaringen van eiser is, zoals de staatssecretaris terecht stelt, ook niet gebleken dat eiser voldoende inspanningen heeft verricht om over tekortkomingen in de voorzieningen in Bulgarije te klagen. Ten aanzien van de gestelde ondergane mishandeling blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij zich niet heeft beklaagd bij de geëigende instanties. Verder is gesteld noch gebleken dat hij zich anderszins tot de (hogere) autoriteiten in Bulgarije heeft gewend, zodat niet kan worden geconcludeerd dat de Bulgaarse autoriteiten hem niet willen of kunnen helpen. Eisers stelling dat van hem niet kan worden verwacht dat hij zich tot de Bulgaarse autoriteiten wendt, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft niet onderbouwd waarom dit in zijn geval niet van hem gevraagd zou kunnen worden. Een enkele verwijzing naar publicaties van Amnesty International en Human Rights Watch is onvoldoende. Dat geldt ook voor de verwijzing naar de weigering van de Bulgaarse autoriteiten om publicatie van het VN-rapport toe te staan. Anders dan eiser stelt is het bestreden besluit dan ook voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van 19 maart 2019, Ibrahim, ECLI:EU:C:2019:219
2.ECLl:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134