ECLI:NL:RBDHA:2023:1689
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na uitspraak op beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. K. Jansen, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 23 juli 2021 had besloten om de ambtshalve beoordeling van de toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 af te wijzen. Dit besluit werd in een later besluit van 27 september 2021 ongegrond verklaard. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, terwijl de zaak ook samen met een andere zaak (NL21.16838) op zitting werd behandeld op 23 november 2022.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er inmiddels op het beroep in de andere zaak uitspraak is gedaan, waardoor een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, in aanwezigheid van griffier mr. M.A. Buikema, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.