In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Colombiaanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 16 oktober 2020 was afgewezen. Eiser had vervolgens verzocht om ambtshalve toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser tegen het bestreden besluit van 27 september 2021, waarin verweerder het bezwaar ongegrond verklaarde.
De rechtbank overwoog dat het enkel hebben van klachten, zonder dat eiser onder medische behandeling stond of een onderzoek had ondergaan, onvoldoende was om te concluderen dat het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) onzorgvuldig tot stand was gekomen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van het bestreden besluit onder actieve medische behandeling stond. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat het BMA alle beschikbare informatie had betrokken bij het opstellen van het advies en dat er geen reden was om aan te nemen dat het advies onvolledig was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.