ECLI:NL:RBDHA:2023:1688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
NL21.16838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toepassing artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Colombiaanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 16 oktober 2020 was afgewezen. Eiser had vervolgens verzocht om ambtshalve toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser tegen het bestreden besluit van 27 september 2021, waarin verweerder het bezwaar ongegrond verklaarde.

De rechtbank overwoog dat het enkel hebben van klachten, zonder dat eiser onder medische behandeling stond of een onderzoek had ondergaan, onvoldoende was om te concluderen dat het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) onzorgvuldig tot stand was gekomen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van het bestreden besluit onder actieve medische behandeling stond. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat het BMA alle beschikbare informatie had betrokken bij het opstellen van het advies en dat er geen reden was om aan te nemen dat het advies onvolledig was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16838

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Procesverloop

In het besluit van 23 juli 2021 (primaire besluit) heeft verweerder geweigerd ten behoeve van eiser ambtshalve toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
In het besluit van 27 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met de zaak NL21.13436, op 23 november 2022 op zitting behandeld. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
1.1.
Hij heeft op 19 december 2018 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 16 oktober 2020 heeft verweerder deze asielaanvraag afgewezen. Tegelijkertijd is aan eiser in afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 voorlopig uitstel van vertrek verleend van 16 oktober 2020 tot uiterlijk 16 april 2021. Bij brief van 19 februari 2021 is aan het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd een advies uit te brengen inzake de medische gezondheidssituatie van eiser. Omdat het BMA op 30 april 2021 nog geen advies had uitgebracht, heeft verweerder het voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 voor maximaal zes maanden verlengd tot uiterlijk 16 oktober 2021.
1.2.
Bij brief van 26 april 2021 heeft de door eiser gemachtigde uroloog het BMA gemeld dat eiser eind maart (2021) voor het eerst poliklinisch door hem gezien zou worden, maar dat eiser nooit is verschenen en er verder geen contact meer is geweest voor een afspraak.
1.3.
Bij brief van 26 mei 2021 heeft het BMA de huisarts van eiser verzocht om een aanvulling op de door hem/haar verstrekte informatie.
1.4.
Op 22 juli 2021 heeft het BMA advies uitgebracht. In het advies is aangegeven dat het BMA informatie heeft ontvangen van de huisarts maar niet van de uroloog. In het advies staat verder, voor zover hier van belang: “
Uit de recente informatie van de huisarts blijkt nu dat opnieuw een afspraak is gemaakt voor betrokkene bij de uroloog. Ik heb echter geen informatie of deze geplande afspraak inmiddels heeft plaatsgevonden.”. Het BMA heeft geconcludeerd dat bij achterwege blijven van een behandeling, de klachten, met name blaas- en darmklachten, persisteren dan wel toenemen, maar dat een medische noodsituatie op korte termijn niet wordt verwacht. Ook wordt eiser in staat geacht te reizen.
1.5.
In het primaire besluit heeft verweerder geweigerd ambtshalve toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000, onder verwijzing naar voornoemd BMA-advies.
1.6.
Eiser heeft op 20 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De gronden van bezwaar zijn ingediend op 16 september 2021. Eiser heeft onder meer aangevoerd dat de uroloog geen informatie aan het BMA heeft toegezonden omdat eiser niet op de afspraak was verschenen. Informatie van de huisarts leert echter dat er een nieuwe afspraak is gemaakt. Het BMA heeft ten onrechte niet op deze afspraak gewacht. Daarom is het BMA-advies onzorgvuldig tot stand gekomen en onvolledig.
1.7
Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij besluit van 27 september 2021 ongegrond verklaard. Ten aanzien van het ontbreken van informatie van de uroloog heeft verweerder aangegeven dat het BMA-advies van 22 juli 2021 dateert en dat hierin al stond aangegeven dat eiser niet op de afspraak was verschenen en dat er een nieuwe afspraak zou plaatsvinden. Door eiser zijn echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt of en wanneer deze afspraak zou plaatsvinden of heeft plaatsgevonden. Ook is er volgens verweerder geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat de conclusie van het BMA niet juist is. Volgens verweerder is het beroep op artikel 64 van de Vw 2000 terecht afgewezen.
1.8
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft beroep ingesteld. Op 22 november 2021 heeft eiser de gronden ingediend.
1.9
Verweerder heeft op 7 januari 2022 een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft aangegeven dat het BMA bij het opstellen van het advies alle op dat moment beschikbare informatie heeft betrokken. Hieruit is terecht geconcludeerd dat eiser niet onder behandeling van een uroloog stond. Uit het BMA-advies blijkt verder alleen dat eiser door zijn huisarts naar de uroloog is doorverwezen, maar niet dat hij ooit een behandeling door een uroloog heeft ondergaan. Anders dan eiser stelt is er dan ook geen reden om aan te nemen dat er een behandeling door een uroloog heeft plaatsgevonden. De overgelegde afspraakbevestiging voor urodynamisch onderzoek op 24 november 2021 maakt dit niet anders, aangezien ook hieruit op zichzelf niet volgt dat eiser onder behandeling staat, aldus verweerder.
1.1
Op 28 januari 2022 heeft eiser aanvullende gronden aan de rechtbank doen toekomen. Eiser wijst op een e-mailbericht van 11 januari 2022 van de afdeling Urologie van het VUMC in Amsterdam waaruit volgt dat eiser op 24 november 2021 een consult heeft gehad en op 18 januari 2022 een poliklinische afspraak. Ook wijst eiser op een medische rapportage van 24 november 2021 en op de omstandigheid dat hij op 22 maart 2022 een nieuwe afspraak heeft bij de afdeling Urologie. Uit deze informatie blijkt dat eiser bij een uroloog onder behandeling staat, dat deze behandeling noodzakelijk is en dat het uitblijven van behandeling ‘op termijn kans op nierschade met nierinsufficiëntie’ oplevert.
1.11
Bij brief van 1 februari 2022 heeft verweerder aangegeven dat aanleiding bestaat het
BMA om een aanvullend advies te vragen.
1.12
In het advies van 2 juni 2022 heeft het BMA aangegeven dat informatie is opgevraagd bij de huisarts en bij de uroloog. Van de huisarts heeft het BMA geen informatie ontvangen. Van de uroloog heeft het BMA op 5 mei 2022 informatie ontvangen. Het BMA heeft aangegeven dat onduidelijk is voor welke andere aandoeningen eiser nog onder behandeling staat bij de huisarts. Een en ander is ook niet af te leiden uit de informatie van de uroloog. Daarom is er onvoldoende informatie om tot een zorgvuldig en volledig medisch advies te komen.
1.13
Verweerder heeft zich bij brief van 30 juni 2022 op het standpunt gesteld dat de urologische klachten van eiser in het kader van de ex tunc toets buiten beschouwing gelaten moeten worden. Zoals in het verweerschrift al is opgemerkt heeft het BMA alle beschikbare informatie over de gezondheidssituatie van eiser bij de totstandkoming van het
advies betrokken. Tot op heden heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van het bestreden besluit of het BMA-advies onder actieve medische behandeling stond voor de urologische klachten. Desondanks is verweerder in de beroepsfase bereid geweest om door het BMA onderzoek te laten doen naar de urologische klachten van eiser. Hierbij heeft het BMA onvoldoende informatie gekregen om tot een tot een zorgvuldig en volledig medisch advies te komen. Dit komt voor het risico van eiser. Het voorgaande laat onverlet dat het eiser vrij staat om een nieuw onderzoek door het BMA zelf in gang te zetten, aldus verweerder.
2.1
Eiser voert in de gronden van beroep aan dat het onzorgvuldig is niet te wachten met de besluitvorming op informatie van de uroloog. Uit het advies van het BMA blijkt dat eiser onder behandeling staat van de uroloog, maar omdat eiser niet op de (eerste) afspraak is verschenen, kon de uroloog geen informatie verstrekken. Het advies is daarom onvolledig en daarmee is een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de volledigheid of juistheid van het BMA-advies gegeven.
2.2
De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Hoewel in het BMA-advies van 22 juli 2021 is aangegeven dat uit de recente informatie van de huisarts blijkt dat opnieuw een afspraak is gemaakt bij de uroloog, en verweerder wat dit betreft wel enige aanwijzing had dat mogelijk alsnog een afspraak zou plaatsvinden, is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het BMA ten onrechte niet heeft gewacht met het uitbrengen van advies. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van het bestreden besluit of het BMA-advies daadwerkelijk onder medische behandeling stond voor de urologische klachten. Ook achteraf is niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het bestreden besluit of het BMA-advies al een afspraak was gemaakt. Maar zelfs als dat wel zo was, was dat op zichzelf onvoldoende geweest om te stellen dat het advies niet volledig en het bestreden besluit dus onzorgvuldig was. Als er (nog) geen onderzoek en/of een behandeling is geweest, kan er ook geen medische informatie worden verstrekt en kan het BMA op basis daarvan dus ook geen advies uitbrengen. Het enkel hebben van klachten, zonder daarvoor (al) een onderzoek te hebben gehad of onder medische behandeling te staan, is onvoldoende voor het oordeel dat het BMA-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat het BMA niet heeft geïnformeerd naar wanneer de afspraak zou plaatsvinden, of heeft plaatsgevonden, en niet heeft gewacht tot het moment dat de behandelend arts medische informatie heeft verstrekt. Dat verweerder in de beroepsfase een aanvullend BMA-advies heeft gevraagd met het oog op de urologische klachten, maar er vervolgens geen consequenties aan verbindt als het BMA juist op dat punt geen inhoudelijk advies uitbrengt, is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk, maar het maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat het bestreden besluit moet worden beoordeeld naar de stand van zaken op de datum waarop het werd genomen.
3.1
Het beroep is ongegrond.
3.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.