ECLI:NL:RBDHA:2023:16829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
NL23.28485 en NL23.28486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag buiten behandeling gesteld wegens niet-nakoming meldplicht en onzorgvuldige besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser, een Iraakse asielzoeker, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser had op 12 januari 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze werd op 1 september 2023 buiten behandeling gesteld omdat hij op 11 augustus 2023 met onbekende bestemming zou zijn vertrokken. Eiser betwist deze beslissing en stelt dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest, met schending van zijn recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft op 4 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet voldoende heeft aangetoond dat eiser daadwerkelijk met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser had zich tot 3 augustus 2023 wekelijks gemeld bij de opvanglocatie en had op 10 augustus 2023 geprobeerd zich te melden, maar werd de toegang geweigerd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet zorgvuldig heeft gehandeld door de asielaanvraag zonder meer buiten behandeling te stellen, vooral omdat de gemachtigde van eiser pas bij het bestreden besluit toegang kreeg tot het dossier. Dit is in strijd met de beginselen van zorgvuldigheid en het recht op een eerlijk proces.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, nu het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.28485 en NL23.28486
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H.M. Pot),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van de asielaanvraag van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1994. Eiser heeft op 12 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 1 september 2023 de aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 4 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Atasoy als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 12 januari 2023 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld omdat hij op 11 augustus 2023 met onbekende bestemming is vetrokken. [1]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser verzoekt allereerst om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen.
Verder stelt eiser zich op het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat verweerder door zijn handelwijze het beginsel van behoorlijke rechtshulpverlening heeft geschonden, hetgeen ook een schending van het recht op een eerlijk proces in de van artikel 6 van het EVRM [2] oplevert. Hiertoe wordt overwogen dat de gemachtigde van eiser voor het eerst in kennis is gesteld van de asielaanvraag van eiser in het voornemen. De gemachtigde van eiser heeft voorafgaand aan het voornemen geen koppelingsbrief ontvangen van de Raad voor de Rechtsbijstand en geen toegang gekregen tot de relevante stukken in het dossier. Verweerder heeft daarnaast niet voldaan aan het verzoek in de zienswijze om de dossierstukken aan de gemachtigde van eiser toe te zenden. Dit heeft verweerder pas gelijktijdig met het bestreden besluit gedaan. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook ten onrechte overwogen dat eiser niet is verschenen voor zijn aanmeldgehoor. Eiser heeft enkel op 12 januari 2023 een zogenaamde ‘loopbrief’ ontvangen en op diezelfde datum asiel aangevraagd door middel van het M35-H formulier. Eiser heeft daarna geen uitnodiging meer ontvangen voor een aanmeldgehoor zoals in het voornemen wordt gesteld. Vier weken nadat eiser asiel had aangevraagd is hij overgeplaatst naar een opvanglocatie. Eiser heeft vervolgens toestemming gekregen om samen te wonen met zijn partner in Amsterdam onder de voorwaarde dat hij zich elke week zou melden bij de opvanglocatie. Eiser heeft zich tot 3 augustus 2023 elke week gemeld. Op 3 augustus 2023 heeft eiser zich eenmalig niet gemeld omdat hij aanwezig was bij de Gay Pride in Amsterdam. Op 10 augustus 2023 is eiser naar de opvangloc gegaan om hier uitleg over te geven. Eiser werd echter toegang tot de opvanglocatie geweigerd door medewerkers van de informatiebalie. Als reden voor de weigering is aan eiser medegedeeld dat zijn aanvraag buiten behandeling was gesteld. De datum waarop eiser met onbekende bestemming vertrokken zou zijn volgens het bestreden besluit, 11 augustus 2023, is daarom onjuist. Tot slot, is het opmerkelijk dat eiser geen voornemen heeft ontvangen waarin het niet verschijnen voor de meldplicht kenbaar is gemaakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zorgvuldige besluitvorming
4. Uit paragraaf A2/10.3.3. van de Vreemdelingencirculaire volgt dat de Korpschef de vreemdeling aan wie een periodieke meldplicht is opgelegd en die zich twee achtereenvolgende keren niet heeft gehouden aan die meldplicht, moet vorderen om in persoon gegevens te verstrekken over de onttrekking aan de periodieke meldplicht. Als de vreemdeling niet reageert, mag de Korpschef concluderen dat de vreemdeling Nederland heeft verlaten of zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken en meldt de vreemdeling af in de vreemdelingenadministratie. De politie moet het daadwerkelijke vertrek van de vreemdeling vaststellen. De Korpschef mag concluderen dat de vreemdeling definitief is vertrokken als dat onomstotelijk vast is komen te staan. De Korpschef moet verweerder over het vertrek van een vreemdeling informeren door middel van een verwijzing in BVV. [3]
5. Niet in geschil is dat eiser niet in de opvang verbleef, maar bij zijn partner in Amsterdam. Het adres waar hij verbleef was bekend bij het COA [4] en eiser moest zich wekelijks melden. Anders dan de letterlijke tekst suggereert van de melding in BVV die verweerder heeft overgelegd die luidt dat eiser op 11 augustus 2023 zelfstandig zijn woonruimte heeft verlaten, moet deze volgens verweerder zo gelezen worden dat vastgesteld is dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken omdat hij zijn meldplicht niet is nagekomen. Verweerder heeft naar aanleiding van de beroepsprocedure aan het COA gevraagd wat de toedracht is van de melding in BVV. Daarop heeft COA enkel aangegeven dat eiser zich op 3 augustus 2023 en 10 augustus 2023 niet heeft gemeld. Verweerder heeft ter zitting niet kunnen aangeven of het COA en de AVIM [5] een poging hebben gedaan om contact op te nemen met eiser op het bij hen bekende adres en of er meer is vermeld in de systemen van het COA over de toedracht dan alleen de data waarop eiser zich niet heeft gemeld. Onderzoek naar deze feitelijkheden had gelet op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd wel op de weg van verweerder gelegen. Daarbij had dan ook bezien kunnen worden of is na te gaan of het klopt dat eiser zich op 10 augustus 2023 bij de informatiebalie had gemeld en is weggestuurd zonder dat hij kans had zich te melden, zoals hij zelf stelt. De rechtbank kan zonder nadere gegevens hierover niet vaststellen of verweerder op deugdelijke gronden en in overeenstemming met zijn beleid heeft vastgesteld dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Verweerder mocht de asielaanvraag van eiser dan ook niet zonder meer op grond hiervan buiten behandeling stellen.
6. Daarbij komt dat niet in geschil is dat de gemachtigde van eiser eerst de beschikking heeft gekregen over de stukken in het dossier bij het bestreden besluit. Dit terwijl zij hier direct na ontvangst van het voornemen om deze stukken had verzocht teneinde een gemotiveerde zienswijze te kunnen indienen. Nog daargelaten of al op een eerder moment een gemachtigde aan de zaak van eiser had moeten worden gekoppeld, geldt dat deze handelwijze van verweerder in strijd komt met de beginselen van zorgvuldigheid en het recht op een eerlijk proces, nu verweerder eiser in ieder geval in staat dient te stellen kennis te nemen van het dossier waarop het voornemen is gebaseerd.
7. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. [6] De aanvraag is dan ook ten onrechte buiten behandeling gesteld.
Onthouden vertrektermijn en inreisverbod
8. Omdat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld, heeft verweerder ook ten onrechte een terugkeerbesluit opgelegd aan eiser, een vertrektermijn onthouden [7] en een inreisverbod opgelegd. [8]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak.
10. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11. Nu het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,-. [9]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Basisvoorziening vreemdelingensysteem.
4.Centraal Orgaan opvang asielzoekers
5.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
6.Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 3:46 van de Awb.
7.Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 6.1 van het Vb 2000.
8.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
9.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1.