In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. Eiseres, eigenaar van een appartement, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland vastgestelde waarde van € 294.000 per 1 januari 2021 voor het kalenderjaar 2022. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 11 juli 2023 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De verweerder, vertegenwoordigd door twee gemachtigden, verdedigde de vastgestelde waarde. Eiseres stelde dat de waarde van haar woning te hoog was en dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat vergelijkbare woningen een lagere WOZ-waarde hadden.
De rechtbank overwoog dat de waarde van de woning opnieuw moet worden bepaald op basis van gerealiseerde verkoopcijfers van vergelijkbare panden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat er geen strijd was met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.