In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig een besluit heeft genomen op de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank had eerder, op 27 februari 2023, bepaald dat verweerder binnen zes weken na die uitspraak opnieuw moest beslissen. Eiser stelt dat verweerder deze termijn heeft overschreden en dat er daarom beroep kan worden ingesteld. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden en het onderzoek is gesloten.
De rechtbank overweegt dat het beroep terecht is ingediend, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en heeft ook niet gereageerd op een eerdere brief van de rechtbank. Hierdoor gaat de rechtbank ervan uit dat de zaak beslisklaar is en dat er geen extra onderzoekshandelingen nodig zijn. De rechtbank legt verweerder op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 200,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 418,50, en het griffierecht van € 184,-. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 1 augustus 2023.