In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats]. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland had de waarde van de woning vastgesteld op € 503.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2022. Eiser, eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 11 juli 2023 heeft eiser aangevoerd dat de vergelijkingsmethode niet correct is toegepast en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke kenmerken van zijn woning, zoals de niet afgetimmerde zolder en achterstallig onderhoud. De verweerder heeft echter betoogd dat de waarde van de woning correct is vastgesteld, onderbouwd met matrices en vergelijkingsobjecten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en dat de vergelijkingsmethode op juiste wijze is toegepast.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, maar heeft wel bepaald dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.