In deze zaak heeft eiser op 13 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 3 september 2020 was ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 6 augustus 2021 was afgewezen. Het beroep tegen deze afwijzing werd op 29 juli 2022 gegrond verklaard, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen. Eiser heeft de staatssecretaris in gebreke gesteld op 7 februari 2023, omdat er nog geen nieuwe beslissing was genomen. Vervolgens is op 6 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen, wat op 26 april 2023 gegrond werd verklaard, met de opdracht aan de staatssecretaris om binnen twee weken een beslissing te nemen.
De rechtbank constateert dat de staatssecretaris nog steeds geen besluit heeft genomen, waardoor het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.