ECLI:NL:RBDHA:2023:16744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
23_2840
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan naar Nederland voor voormalig EUPOL-kok

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 november 2023, in de zaak tussen een eiser uit Afghanistan en de minister van Buitenlandse Zaken, wordt het beroep van de eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot overbrenging naar Nederland beoordeeld. De eiser, die als kok in dienst was van de European Union Police Mission in Afghanistan (EUPOL) van oktober 2007 tot 2016, verzocht om overbrenging voor hem en zijn gezin. De minister van Defensie had deze aanvraag eerder afgewezen, en de minister van Buitenlandse Zaken verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond.

De rechtbank behandelt de zaak aan de hand van het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan, zoals neergelegd in een Kamerbrief van 11 oktober 2021. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet voldoet aan de criteria voor overbrenging, omdat hij niet kan aantonen dat hij structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht voor een Nederlandse functionaris van EUPOL en omdat hij niet in een voor het publiek zichtbare functie heeft gewerkt. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door de minister rechtmatig is en dat er geen sprake is van een inconsistentie in de toepassing van het beleid.

De rechtbank wijst het beroep van de eiser af, wat betekent dat de minister zich niet hoeft in te spannen om de eiser en zijn gezin over te brengen naar Nederland. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2840

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag.
1.1.
De minister van Defensie heeft deze aanvraag met het besluit van 29 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 maart 2023 heeft verweerder de beslissing van de minister van Defensie voor zijn rekening genomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2023 op zitting behandeld.
Eiser heeft via videoverbinding deelgenomen. De gemachtigde van eiser was aanwezig. Verder waren K. Faiz, die ook als tolk heeft opgetreden, en [naam 2] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam 3]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft verweerder verzocht om hem en zijn gezin over te brengen vanuit Afghanistan naar Nederland. Hij stelt dat hij als kok in dienst was van de European Union Police Mission in Afghanistan (EUPOL) van oktober 2007 tot 2016. Het verzoek is afgewezen door verweerder. Verweerder stelt dat eiser niet valt onder een van de groepen die voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komt. Hij is niet opgeroepen in de acute evacuatiefase en ook valt hij niet onder een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen. Hij heeft niet aangetoond dat hij structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht voor een Nederlandse functionaris van EUPOL. Ook was eiser volgens verweerder niet werkzaam in een voor het publiek zichtbare functie. Verweerder heeft het bezwaar van eiser daarom kennelijk ongegrond verklaard en afgezien van het horen van eiser in de bezwaarfase.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat hij voor overbrenging in aanmerking komt. Hij heeft langer dan een jaar structureel substantiële werkzaamheden voor Nederlandse functionarissen van EUPOL op het hoofdkwartier verricht. Hij heeft met [naam 5] en [naam 4] gewerkt. Zij kenden hem persoonlijk. Omdat hij daar een lange periode heeft gewerkt en omdat Nederland een substantiële bijdrage leverde aan EUPOL, betekent dit dat hij per definitie heeft gewerkt voor Nederlandse medewerkers van EUPOL en eveneens dat dit substantieel was. Daarbij merkt eiser op dat de aanwezige Nederlanders, gezien de veiligheidssituatie, niet even buiten de deur konden gaan eten. De Police Staff College ontving ook maaltijden van het EUPOL hoofdkwartier. Volgens eiser is wel sprake van een voor het publiek zichtbare functie. Hij was verantwoordelijk voor het eten bij festiviteiten en barbecues op het hoofdkwartier. Daarvoor werden gasten van buitenaf uitgenodigd. Er waren Afghaanse genodigden van politie en justitie
.Ook waren de Afghaanse media geregeld aanwezig en werden er foto’s gepubliceerd in EUPOL-publicaties en op sociale media. Eiser stelt daarnaast dat de voorwaarde van publieke zichtbaarheid onevenredig is. [naam 4] stelt in zijn brief van februari 2023 dat het niet realistisch is om van lokale medewerkers die jarenlang in dienst zijn geweest van EUPOL te verwachten dat ze dit geheim konden houden. Deze voorwaarde is ook geen geschikt en noodzakelijk middel om de kring van EUPOL medewerkers die gevaar lopen af te bakenen. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft een lijst overgelegd van EUPOL medewerkers die wel zijn geëvacueerd. Daaronder bevinden zich diverse personen die behoren tot een categorie waarvan verweerder nu van mening is dat deze niet een voor het publiek zichtbare functie uitoefenden, bijvoorbeeld schoonmakers en een kok. Eiser voert aan dat ervan moet worden uitgegaan dat hij gevaar loopt. Volgens eiser is er ruimte voor toepassing van het evenredigheidsbeginsel in het individuele geval. Hij wijst op de uitspraak van de Afdeling waarin is overwogen dat aan de minimale periode van één jaar niet strikt mag worden vastgehouden in het geval van bijzondere omstandigheden. Ten slotte is hij ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 [1] . In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.1.
Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken/Buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling.
4.2.
Ook personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL.
4.3.
Over dit beleid heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee richtinggevende uitspraken [2] gedaan. Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. [3] Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. [4] Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [5]
4.4.
Bij de toepassing van het beleid moet er wel aandacht zijn voor gevallen waarin ‘iemand bijvoorbeeld net niet onder de omschrijving van een groep in het beleid valt, en dit tot een inconsistente toepassing van het beleid leidt waarvoor geen goede motivering gegeven is’. [6]
4.5.
Ook mag de minister niet strikt vasthouden aan de minimumperiode van een jaar als zich bijzondere omstandigheden voordoen. [7] Dat is het geval als gezegd kan worden dat die persoon door de aard van de werkzaamheden (high profile) in een kortere periode zodanig in een voor het publiek zichtbare functie is geweest dat consistente toepassing van dit vereiste meebrengt dat zijn situatie vergelijkbaar is met een persoon die daarin ten minste een jaar heeft gewerkt.
5. De rechtbank zal wat in beroep is aangevoerd beoordelen aan de hand van het hiervoor onder 4. weergegeven kader.
5.1
Eiser heeft niet aangetoond dat hij ten minste één jaar structureel werkzaamheden heeft verricht voor een Nederlandse functionaris van EUPOL. Hij heeft namelijk niet specifiek voor een Nederlandse functionaris van EUPOL gewerkt. Als kok werkte hij ten behoeve van alle medewerkers van EUPOL. Dat zijn werk ook ten goede is gekomen aan Nederlanders die bij EUPOL hebben gewerkt, is niet voldoende. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de speciale voorziening is bedoeld voor mensen die bepaalde werkzaamheden verrichtten specifiek voor een bepaalde functionaris, waardoor de persoon voor het publiek geassocieerd werd met de missie. Het gaat dan bijvoorbeeld om tolken. Koks vallen hier niet onder. Er was daarom geen sprake van een samenwerking met een Nederlandse functionaris van EUPOL zoals is bedoeld in de Kamerbrief. De verklaringen van medewerkers van EUPOL, waaronder die ter zitting is afgelegd door [naam 2], over de werkzaamheden van eiser maken dat niet anders. Ook werkte eiser niet in een voor het publiek zichtbare functie zoals is bedoeld in de Kamerbrief. Het betoog van eiser dat de voorwaarde niet evenredig is, omdat geen van de medewerkers van EUPOL dat in het geheim kon zijn en het geen geschikt en noodzakelijk middel is om de kring van EUPOL medewerkers die gevaar lopen af te bakenen, slaagt niet. Het gaat er niet om dat bekend was of bekend kon zijn dat iemand werk voor Defensie verrichtte of voor EUPOL werkte. Niet is voldoende dat mensen konden zien dat iemand bijvoorbeeld een bepaald gebouw binnenging, of dat een bezoeker of andere werknemers iemand mogelijk in het gebouw heeft kunnen zien. Ook de zichtbaarheid in (sociale) media is niet voldoende om te kunnen spreken over een voor het publiek zichtbare functie. Zoals hiervoor is overwogen moet het gaan om een functie waardoor de betreffende persoon door het publiek geassocieerd werd met de missie. Daarvan is bij de werkzaamheden die eiser verrichtte geen sprake.
5.2
Uit het voorgaande volgt dat niet gezegd kan worden dat eiser net buiten de omschrijving van de doelgroep valt waarvoor de speciale voorziening is getroffen, zodat er geen sprake is van een inconsistente toepassing van het beleid. Dat ervan zou moeten worden uitgegaan dat eiser gevaar loopt heeft verweerder gezien het beoordelingskader niet hoeven meewegen. Anders dan eiser betoogt, is er bij de beoordeling van een aanvraag om overbrenging geen ruimte voor een verdergaande toetsing op de door de aanvrager aangevoerde bijzondere individuele omstandigheden.
5.3
Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiser heeft met het overleggen van de lijst met namen van personen die zich inmiddels in Nederland bevinden niet onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen. Daarbij is van belang dat deze personen kunnen zijn geëvacueerd tijdens de evacuatiefase, of zijn overgebracht na de evacuatiefase omdat zij tijdens de evacuatie al waren opgeroepen. Verder kunnen personen naar Nederland zijn gekomen op basis van de zogenoemde tolkenregeling.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat verweerder op basis van alle beschikbare informatie die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit, tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser niet voldoet aan de criteria. Op de zitting zijn er geen nieuwe omstandigheden naar voren gekomen die dit anders maken.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiser en zijn gezin over te brengen naar Nederland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerbrief 11 oktober 2021, Kamerstukken II 2021/22, 27925, nr. 860.
2.Uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
3.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4. en 4.2.
4.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.4.
5.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.2 en ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
6.ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
7.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3.