ECLI:NL:RBDHA:2023:1674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
NL23.2079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling, eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 23 januari 2023, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd. Tijdens de zitting op 1 februari 2023 was eiser via een beeldverbinding aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen.

Eiser, geboren in 1970 en van Poolse nationaliteit, betwistte de gronden voor de maatregel van bewaring. De staatssecretaris had zware gronden aangevoerd, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat hij wel degelijk over voldoende middelen van bestaan beschikte en dat hij een vaste woon- en verblijfsplaats had, maar de rechtbank oordeelde dat hij deze stellingen niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de zware en lichte gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de voortvarendheid van de staatssecretaris in de uitzettingsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld, aangezien de Poolse autoriteiten op 25 januari 2023 toestemming hadden verleend voor de terugkeer van eiser naar Polen. De rechtbank heeft ook ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2079

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.M. Proszkowski. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1970 en de Poolse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de lichte gronden 4c en 4d aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Weliswaar kan hij zich niet inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) maar hij heeft wel een vaste woon- en verblijfsplaats in Nederland. Verder beschikt hij over voldoende middelen van bestaan. Eiser heeft tenslotte altijd voorzien in zijn eigen levensonderhoud.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de lichte gronden 4c en 4d aan eiser heeft tegengeworpen. Immers, niet in geschil is dat eiser niet is ingeschreven in de BRP. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij het adres van zijn partner, waar eiser ook zou verblijven, op haar verzoek niet wenst door te geven. Eisers stelling dat hij zou beschikken over voldoende middelen van bestaan heeft hij niet onderbouwd.
5. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De zware en de lichte gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een risico op onttrekking bestaat. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
6. Eiser stelt verder dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt, nu hij pas 6 februari 2023 zal worden uitgezet naar Polen.
7. Verweerder merkt terecht op dat eiser niet beschikt over reisdocumenten waardoor verweerder eerst toestemming moet vragen aan de Poolse autoriteiten voor zijn terugkeer naar Polen. Op 25 januari 2023 hebben de Poolse autoriteiten deze toestemming verleend. Vervolgens heeft verweerder op 26 januari 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd en is op diezelfde dag een vlucht aangevraagd. Ter zitting is bekend geworden dat eiser op 6 februari 2023 naar Polen zal worden uitgezet. De rechtbank ziet gelet daarop geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [1] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.