ECLI:NL:RBDHA:2023:16739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
23_2844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan naar Nederland voor voormalig EUPOL-medewerker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 november 2023, wordt het beroep van eiseres, een voormalige huishoudster/schoonmaakster in dienst van de European Union Police Mission in Afghanistan (EUPOL), tegen de afwijzing van haar aanvraag tot overbrenging naar Nederland beoordeeld. Eiseres had verzocht om overbrenging voor haarzelf en haar dochters, maar haar aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank behandelt de zaak onder zaaknummer SGR 23/2844.

De rechtbank constateert dat de minister de aanvraag op 28 juni 2022 had afgewezen en dat deze afwijzing in stand was gebleven na het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt dat zij substantieel werk heeft verricht voor Nederlandse functionarissen van EUPOL en dat zij in een voor het publiek zichtbare functie heeft gewerkt. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet kan aantonen dat zij specifiek voor een Nederlandse functionaris heeft gewerkt en dat haar werkzaamheden niet voldoen aan de vereisten voor overbrenging zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 11 oktober 2021.

De rechtbank wijst erop dat de speciale voorzieningen voor overbrenging zijn bedoeld voor medewerkers die ten minste een jaar structureel substantieel werk hebben verricht voor een Nederlandse functionaris en dat schoonmakers niet onder deze regeling vallen. Eiseres' beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt eveneens afgewezen, omdat zij niet kan aantonen dat haar situatie vergelijkbaar is met die van anderen die wel zijn geëvacueerd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de minister niet verplicht is om eiseres en haar gezin over te brengen naar Nederland. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2844

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit Afghanistan, eiseres

(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 28 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft via telefoonverbinding deelgenomen. De gemachtigde van eiseres was aanwezig. Als tolk was A. J. Omarkhel aanwezig. Verder was [naam 1] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam 2].

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft verweerder verzocht om haar en haar familie over te brengen vanuit Afghanistan naar Nederland. Zij stelt dat zij als huishoudster/schoonmaakster in dienst was van de European Union Police Mission in Afghanistan (EUPOL) van 1 juli 2007 tot 31 dec 2016. Het verzoek is afgewezen door verweerder. Verweerder stelt dat eiseres niet valt onder een van de groepen die voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komt. Zij is niet opgeroepen in de acute evacuatiefase en ook valt zij niet onder een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen. Zij heeft niet aangetoond dat zij structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht voor een Nederlandse functionaris van EUPOL. Ook was eiseres volgens verweerder niet werkzaam in een voor het publiek zichtbare functie. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres daarom kennelijk ongegrond verklaard en afgezien van het horen van eiseres in de bezwaarfase.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt dat zij voor overbrenging in aanmerking komt. Zij heeft langer dan een jaar structureel substantiële werkzaamheden voor Nederlandse functionarissen van EUPOL op het hoofdkwartier verricht. De schoonmaakwerkzaamheden betroffen zowel de kantoorvertrekken als de privévertrekken van de aanwezige Nederlandse EUPOL medewerkers. Omdat zij daar een lange periode heeft gewerkt en omdat Nederland een substantiële bijdrage leverde aan EUPOL, betekent dit dat eiseres per definitie heeft gewerkt voor Nederlandse medewerkers van EUPOL, en eveneens dat dit substantieel was. Volgens eiseres is wel sprake van een voor het publiek zichtbare functie. Schoonmakers werkten zowel op het hoofdkwartier van EUPOL als op het Police Staff College. Op beide locaties waren regelmatig bezoekers van buitenaf aanwezig. Het Police Staff College werd dagelijks bezocht door honderden studenten. Bovendien is eiseres ook zichtbaar aanwezig geweest bij feestjes die voor EUPOL medewerkers waren georganiseerd en die door een breder publiek werden bezocht. Ook zijn foto’s van diverse ceremonies gepubliceerd op social media accounts van EUPOL en was de Afghaanse media regelmatig aanwezig op de compound. Eiseres stelt daarnaast dat de voorwaarde van publieke zichtbaarheid onevenredig is. [naam 3] stelt in zijn brief van februari 2023 dat de term “voor het publiek zichtbare functie” niet werkt omdat geen van de medewerkers van EUPOL dat in het geheim kon zijn. Deze voorwaarde is ook geen geschikt en noodzakelijk middel om de kring van EUPOL medewerkers die gevaar lopen af te bakenen. Eiseres doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij heeft een lijst overgelegd van EUPOL medewerkers die wel zijn geëvacueerd. Daaronder bevinden zich diverse personen die behoren tot een categorie waarvan verweerder nu van mening is dat deze niet een voor het publiek zichtbare functie uitoefenden, bijvoorbeeld schoonmakers en coördinatoren. Eiseres wijst erop dat de aanvraag tot overbrenging ook zag op haar dochters. Zij zijn te beschouwen als vrouwenrechtenactivisten in de zin van de motie Belhaj, die op 18 augustus 2021 is aangenomen. Als alleenstaande (meerderjarige) dochters hebben zij een afzonderlijke positie in de Afghaanse maatschappij, in die zin dat zij niet eens buiten mogen komen zonder mannelijke begeleiding van een familielid. Van hen kan dan ook niet gevergd worden dat zij in Afghanistan achterblijven. Eiseres voert aan dat haar belangen heel groot zijn en dat verweerder die in het kader van de evenredigheid onvoldoende heeft meegewogen. Volgens eiseres is er ruimte voor toepassing van het evenredigheidsbeginsel in het individuele geval. Zij wijst op de uitspraak van de Afdeling waarin is overwogen dat aan de minimale periode van één jaar niet strikt mag worden vastgehouden in het geval van bijzondere omstandigheden. Ten slotte is zij ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 [1] . In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.1.
Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken/Buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling.
4.2.
Ook personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL.
4.3.
Over dit beleid heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee richtinggevende uitspraken [2] gedaan. Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. [3] Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. [4] Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [5]
4.4.
Bij de toepassing van het beleid moet er wel aandacht zijn voor gevallen waarin ‘iemand bijvoorbeeld net niet onder de omschrijving van een groep in het beleid valt, en dit tot een inconsistente toepassing van het beleid leidt waarvoor geen goede motivering gegeven is’. [6]
4.5.
Ook mag de minister niet strikt vasthouden aan de minimumperiode van een jaar als zich bijzondere omstandigheden voordoen. [7] Dat is het geval als gezegd kan worden dat die persoon door de aard van de werkzaamheden (high profile) in een kortere periode zodanig in een voor het publiek zichtbare functie is geweest dat consistente toepassing van dit vereiste meebrengt dat zijn situatie vergelijkbaar is met een persoon die daarin ten minste een jaar heeft gewerkt.
5. De rechtbank zal wat in beroep is aangevoerd beoordelen aan de hand van het hiervoor onder 4. weergegeven kader.
5.1
Eiseres heeft niet aangetoond dat zij ten minste één jaar structureel werkzaamheden heeft verricht voor een Nederlandse functionaris van EUPOL. Zij heeft namelijk niet specifiek voor een Nederlandse functionaris van EUPOL gewerkt. Als schoonmaakster werkte zij ten behoeve van alle medewerkers van EUPOL. Dat haar werk ook ten goede is gekomen aan Nederlanders die bij EUPOL hebben gewerkt, is niet voldoende. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de speciale voorziening is bedoeld voor mensen die bepaalde werkzaamheden verrichtten specifiek voor een bepaalde functionaris, waardoor de persoon voor het publiek geassocieerd werd met de missie. Het gaat dan bijvoorbeeld om tolken. Schoonmakers vallen hier niet onder. Er was daarom geen sprake van een samenwerking met een Nederlandse functionaris van EUPOL zoals is bedoeld in de Kamerbrief. De verklaringen van medewerkers van EUPOL, waaronder die ter zitting is afgelegd, over de werkzaamheden van eiseres maken dat niet anders. Ook werkte eiseres niet in een voor het publiek zichtbare functie zoals is bedoeld in de Kamerbrief. Het betoog van eiseres dat de voorwaarde niet evenredig is, omdat geen van de medewerkers van EUPOL dat in het geheim kon zijn en het geen geschikt en noodzakelijk middel is om de kring van EUPOL medewerkers die gevaar lopen af te bakenen, slaagt niet. Het gaat er niet om dat bekend was of bekend kon zijn dat iemand werk voor Defensie verrichtte of voor EUPOL werkte. Niet is voldoende dat mensen konden zien dat iemand bijvoorbeeld een bepaald gebouw binnenging, of dat een bezoeker of andere werknemers iemand mogelijk in het gebouw heeft kunnen zien. Ook de zichtbaarheid in (sociale) media is niet voldoende om te kunnen spreken over een voor het publiek zichtbare functie. Zoals hiervoor is overwogen moet het gaan om een functie waardoor de betreffende persoon door het publiek geassocieerd werd met de missie. Daarvan is bij de werkzaamheden die eiseres verrichtte geen sprake.
5.2
De dochters van eiseres, die werkzaamheden verrichten voor verschillende Afghaanse organisaties voor vrouwenrechten, vallen ook niet onder de groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen.
5.3
Uit het voorgaande volgt dat niet gezegd kan worden dat eiseres en haar dochters net buiten de omschrijving van de doelgroep vallen waarvoor de speciale voorziening is getroffen, zodat er geen sprake is van een inconsistente toepassing van het beleid. Dat de belangen van eiseres en haar dochters heel groot zijn en dat zij zich op dit moment in een penibele situatie in Pakistan bevinden, heeft verweerder gezien het beoordelingskader niet hoeven meewegen. Anders dan eiseres betoogt, is er bij de beoordeling van een aanvraag om overbrenging geen ruimte voor een verdergaande toetsing op de door de aanvrager aangevoerde bijzondere individuele omstandigheden.
5.4
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiseres heeft met het overleggen van de lijst met namen van personen die zich inmiddels in Nederland bevinden niet onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen. Daarbij is van belang dat deze personen kunnen zijn geëvacueerd tijdens de evacuatiefase, of zijn overgebracht na de evacuatiefase omdat zij tijdens de evacuatie al waren opgeroepen. Verder kunnen personen naar Nederland zijn gekomen op basis van de zogenoemde tolkenregeling.
5.5
De stelling van eiseres dat verweerder ook bevoegd is om te oordelen over haar beroep op de tolkenregeling volgt de rechtbank niet. De tolkenregeling heeft een andere achtergrond dan het buitenwettelijk beleid ten aanzien van de groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen. Deze rechtbank heeft hierover geoordeeld dat de afwijzing door de minister van Defensie van een verzoek op grond van de tolkenregeling niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. [8]
5.6
De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat verweerder op basis van alle beschikbare informatie die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit, tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres niet voldoet aan de criteria. Op de zitting zijn er geen nieuwe omstandigheden naar voren gekomen die dit anders maken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiseres en haar gezin over te brengen naar Nederland. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerbrief 11 oktober 2021, Kamerstukken II 2021/22, 27925, nr. 860.
2.Uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
3.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4. en 4.2.
4.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.4.
5.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.2 en ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
6.ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
7.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3.
8.Zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag, 23 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12324.