In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1984 met de Poolse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarbij hem op 21 januari 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft de maatregel op 23 januari 2023 opgeheven, maar de eiser verzocht om schadevergoeding, omdat hij meende dat de ophouding onrechtmatig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ophouding van de eiser berustte op een onjuiste wettelijke grondslag, aangezien de identiteit van de eiser al bekend was. Dit leidde tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van de eiser uitviel, vooral omdat de staatssecretaris niet had gereageerd op de beroepsgronden van de eiser. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 390,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en heeft ook de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 837,-.
De uitspraak benadrukt het belang van een juiste wettelijke grondslag voor vrijheidsontneming en de noodzaak voor de overheid om adequaat te reageren op beroepsgronden van eisers. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en aangegeven dat er binnen een week hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.