ECLI:NL:RBDHA:2023:1673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
NL23.1972
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1984 met de Poolse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarbij hem op 21 januari 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft de maatregel op 23 januari 2023 opgeheven, maar de eiser verzocht om schadevergoeding, omdat hij meende dat de ophouding onrechtmatig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ophouding van de eiser berustte op een onjuiste wettelijke grondslag, aangezien de identiteit van de eiser al bekend was. Dit leidde tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van de eiser uitviel, vooral omdat de staatssecretaris niet had gereageerd op de beroepsgronden van de eiser. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 390,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en heeft ook de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 837,-.

De uitspraak benadrukt het belang van een juiste wettelijke grondslag voor vrijheidsontneming en de noodzaak voor de overheid om adequaat te reageren op beroepsgronden van eisers. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en aangegeven dat er binnen een week hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1972

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 23 januari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 26 januari 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Op 2 februari 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1984 en heeft de Poolse nationaliteit.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3
.Eiser voert allereerst aan dat zijn ophouding onrechtmatig is nu deze berust op een onjuiste wettelijke grondslag. Ook de daaropvolgende maatregel van bewaring is daarom onrechtmatig. Verder stelt eiser dat het terugkeerbesluit dat op 30 augustus 2022 aan hem is uitgereikt is uitgewerkt omdat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief had beëindigd. Dit besluit kan dan ook niet als grondslag dienen voor de aan eiser opgelegde maatregel. Tot slot betwist eiser de gronden die verweerder aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Hoewel concrete informatie over het strafrechtelijk voortraject in het dossier ontbreekt leidt de rechtbank uit de stukken af dat eiser in eerste instantie in strafrechtelijke detentie heeft verbleven en aansluitend door de vreemdelingenpolitie is overgenomen en is opgehouden. Het proces-verbaal van ophouding en onderzoek (M105-A) vermeldt in dat verband dat de ophouding is geschied op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw omdat eisers identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. In het dossier bevindt zich echter ook een mutatierapport van de politie, eenheid Rotterdam [1] , waaruit blijkt dat eisers identiteit en verblijfsrechtelijke status al bekend waren. In een dergelijke situatie is de juiste wettelijke grondslag voor de ophouding gelegen in artikel 50, derde lid, van de Vw. Er is derhalve sprake van een gebrek.
5. Een gebrek in het voortraject maakt de aansluitende bewaring slechts onrechtmatig indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft, ondanks uitdrukkelijk verzoek daartoe van de rechtbank, niet gereageerd op de beroepsgronden die eiser heeft ingediend. De rechtbank kan alleen daarom al niet vaststellen welk gewicht aan het belang van verweerder bij de inbewaringstelling van eiser toekomt en of dit belang opweegt tegen het zwaarwegende belang van eiser om op een juiste wijze over de grondslag van zijn vrijheidsontneming te worden geïnformeerd. Dit betekent dat de belangenafweging in het voordeel van eiser moet uitvallen. De rechtbank wordt in dat oordeel gesterkt door het feit dat verweerder de inbewaringstelling van eiser na twee dagen zonder verdere toelichting, afgezien van de mededeling dat andere belangen prevaleren, heeft opgeheven. De inbewaringstelling van eiser is hierdoor van aanvang af onrechtmatig. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank komt niet meer toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden.
6. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen. Verweerder heeft geen informatie aan het dossier toegevoegd waaruit blijkt dat eiser van het politiebureau is overgebracht naar het detentiecentrum. De rechtbank gaat daarom uit van drie dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel in het politiebureau. De hoogte van de schadevergoeding wordt bepaald op (3 x € 130,- (verblijf politiebureau) =) € 390,-.
7. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 390,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,- (achthonderdzevenendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Door verweerder gelabeld als “strafrechtelijke contextinformatie”.