In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Marokkaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 7 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 11 oktober 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond is afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier, geen uitstel van vertrek om medische redenen krijgt, Nederland onmiddellijk moet verlaten en een inreisverbod van twee jaar opgelegd krijgt. De rechtbank heeft het onderzoek op 2 november 2023 gesloten, met toestemming van partijen om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelt dat hij in 2007 uit Marokko is vertrokken vanwege financiële redenen en dat hij bedreigd wordt door de broers van zijn ex-echtgenote, die betrokken zijn bij drugshandel. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de door eiser gestelde problemen met zijn ex-zwagers niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, omdat eiser zijn claims niet met documenten heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, aangezien Marokko als veilig land van herkomst wordt beschouwd.
De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bescherming van de autoriteiten in Marokko nodig heeft, en dat de staatssecretaris de motivering voor het inreisverbod deugdelijk heeft onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser Nederland moet verlaten. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.