ECLI:NL:RBDHA:2023:167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
C/09/622282 / HA ZA 21-1101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en duurovereenkomst: opzegging van gebruik van schuur door eiser aan gedaagden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de opzegging van een duurovereenkomst centraal. Eiser, een huiseigenaar, heeft gedaagden, zijn buren, gesommeerd om het gebruik van zijn schuur te staken. De schuur werd sinds 1986 door gedaagden gebruikt op basis van een mondelinge afspraak. Eiser heeft de overeenkomst opgezegd met een opzegtermijn van drie maanden en biedt een schadevergoeding van € 5.000 aan, zodat gedaagden een eigen fietsenstalling kunnen realiseren. Gedaagden hebben verweer gevoerd en betwisten de opzegging en de hoogte van de schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat de opzegging gerechtvaardigd is, gezien de ernstig verstoorde relatie tussen partijen en de noodzaak voor gedaagden om een alternatieve stalling te realiseren. De rechtbank stelt de opzegtermijn vast op drie maanden en kent de schadevergoeding toe. Daarnaast wordt een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagden zich niet aan de uitspraak houden. De rechtbank verklaart ook dat de toegangsdeur en de meterkast in eigendom toebehoren aan eiser. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/622282 / HA ZA 21-1101
Vonnis van 11 januari 2023
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.B. van Heijningen te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.A.C. van Kempen te Den Haag.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagden genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 6 december 2021;
  • de akte-verzoek overlegging producties, met producties 1 t/m 7;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 8;
  • het tussenvonnis van 1 juni 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de akte-verzoek overlegging producties tevens verzoek wijziging van eis, met producties 8 t/m 11, aan de zijde van eiser;
  • de akte nadere producties, met producties 9 t/m 19, aan de zijde van gedaagden;
  • het proces-verbaal van descente van 15 september 2022;
  • de akte na mondelinge behandeling van 26 oktober 2022, met producties genummerd 9 t/m 13, aan de zijde van gedaagden;
  • de akte na comparitie van 2 november 2022, met producties 12 t/m 14, aan de zijde van eiser;
  • de akte van 30 november 2022 aan de zijde van gedaagden;
  • de antwoordakte van 30 november 2022 aan de zijde van eiser.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 september 2022, aansluitend aan de descente. De rechtbank heeft van dat wat partijen tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht zittingsaantekeningen gemaakt voor het rechtbankdossier. Van de descente is, buiten aanwezigheid van partijen, proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op die verslaglegging van de descente kenbaar te maken. Zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. Gedaagden sub 1 en 2 zijn moeder en zoon.
2.2.
Eiser woont aan de [adres 1] te [plaats] . Het perceel waarop de woning, schuur en tuin van eiser zich bevinden is door de gemeente [plaats] in erfpacht uitgegeven aan eiser en is kadastraal bekend gemeente [plaats] [sectieletter] [sectienrs 1a en 1b] .
2.3.
Gedaagde sub 1 woont aan de [adres 2] te [plaats] . Gedaagde sub 2 heeft daar ook gewoond en komt daar nog steeds op bezoek. Het perceel waarop de woning en tuin van gedaagden zich bevinden is door de gemeente [plaats] in erfpacht uitgegeven aan [naam] (hierna: [naam] ) en is kadastraal bekend gemeente [plaats] [sectieletter] [sectienrs 2a en 2b] . [naam] is overleden. Hij was ten tijde van zijn overlijden getrouwd met [gedaagde 1] (gedaagde sub 1). [naam] staat in het kadaster nog vermeld als eigenaar van [adres 2] .
2.4.
De huidige kadastrale situatie blijkt hieronder:
2.5.
Eiser en [naam] hebben in 1986, toen een schuur werd geplaatst op het perceel van eiser, een mondelinge afspraak met elkaar gemaakt over het gebruik van die schuur door [naam] en zijn gezin.
2.6.
Bij brief van 6 oktober 2021 van de advocaat van eiser heeft eiser gedaagden gesommeerd binnen veertien dagen hun eigendommen te verwijderen uit de schuur en het gebruik van de schuur te staken, tenzij alsnog excuses worden gemaakt en voorwaarden voor verder gebruik worden aanvaard. Gedaagden hebben hier niet op gereageerd.
2.7.
Bij brief van 11 februari 2022 van de advocaat van eiser aan de advocaat van gedaagden, heeft eiser, onder voorwaarden, het gebruik van de schuur opgezegd met een opzegtermijn van zes maanden. De advocaat van gedaagden heeft bij e-mailbericht van 18 februari 2022 laten weten dat gedaagden hiermee niet akkoord zijn.
2.8.
Bij brief van 21 juni 2022 van de advocaat van eiser aan de advocaat van gedaagden heeft eiser de opzegtermijn verlengd tot 15 september 2022.
2.9.
De schuur van eiser is nog altijd in gebruik bij eiser en gedaagden.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, voor zover geoorloofd uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat eiser gerechtigd is om gedaagden het (mede)gebruik van de schuur op het erf van eiser voortaan te ontzeggen;
II. gedaagden te veroordelen al hun eigendommen uit de schuur en van het erf van eiser te verwijderen en verwijderd te houden binnen een week na betekening van het vonnis;
III. gedaagden te verbieden na de ontruiming de schuur nog te betreden en/of te gebruiken, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat zij, gezamenlijk dan wel ieder afzonderlijk, in strijd met dit verbod handelen, een deel van een dag voor een gehele te rekenen, tot een maximum van € 10.000,00, dan wel zodanige bedragen als door de rechtbank te bepalen;
IV. te verklaren voor recht dat na beëindiging van de overeenkomst tot (mede)gebruik van de schuur gedaagden niet meer gerechtigd zijn (brom)fietsen, een motor, of andere zaken te plaatsen op het erf van eiser;
V. te verklaren voor recht dat de deur die zich bevindt in de muur langs de [straatnaam] en die aan gedaagde sub 1 toegang verschaft om vanaf de [straatnaam] te komen en te gaan naar haar erf en woonhuis, alsmede de meterkast met deur, waarin zich de energiemeters bevinden ten behoeve van de woning van gedaagde sub 1 en die zich bevindt aan de zijkant van de woning van eiser, in eigendom toebehoren aan eiser en niet aan gedaagden en dat gedaagden dan ook niet gerechtigd zijn zonder toestemming van eiser aan die deuren onderhoud te verrichten dan wel wijzigingen aan te brengen van welke aard dan ook;
VI. kosten rechtens.
3.2.
Eiser legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Gedaagden gebruiken de schuur op basis van een persoonlijk gebruiksrecht. Dit gebruiksrecht is te allen tijde door eiser opzegbaar. Eiser heeft gegronde en zwaarwegende redenen om het recht van medegebruik van de schuur door gedaagden op te zeggen en te beëindigen. De relatie tussen partijen is inmiddels dusdanig verstoord dat van eiser redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat het gebruik van de schuur door gedaagden langer voortduurt.
De deur in de muur langs de [straatnaam] en de meterkast met deur zijn door natrekking eigendom van eiser geworden.
3.3.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot niet ontvankelijk verklaring van eiser in zijn vorderingen dan wel afwijzing dan wel matiging van de vorderingen met veroordeling van eiser in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over het gebruik van de schuur van eiser door gedaagden en over de eigendom van de toegangsdeur naar [adres 2] en de deur van de meterkast ten behoeve van de woning van gedaagden.
Het gebruik van de schuur
4.2.
In deze zaak staat de vraag centraal of eiser de overeenkomst over het gebruik van de schuur mocht opzeggen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan.
4.3.
Partijen zijn het er over eens dat er in 1986 een mondelinge afspraak is gemaakt over het gebruik van de schuur van eiser. Zij verschillen van mening over de precieze inhoud van die afspraak, maar in ieder geval houdt die afspraak in dat gedaagden hun fietsen in de schuur van eiser mogen stallen. De rechtbank stelt voorop dat de mondelinge afspraak moet worden aangemerkt als een duurovereenkomst. Het bij de overeenkomst aan [naam] en zijn gezin met ingang van 1986 toegekende persoonlijke recht om (in ieder geval) de fietsen in de schuur van eiser te stallen betreft immers een naar zijn aard voortdurende prestatie.
4.4.
Of en zo ja onder welke voorwaarden een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van artikel 6:248 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding (vaste jurisprudentie; laatstelijk Hoge Raad 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141).
4.5.
Nu in de mondelinge overeenkomst en in de wet niet is voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Gedaagden hebben echter een beroep gedaan op voornoemde jurisprudentie met betrekking tot artikel 6:248 lid 1 BW. De rechtbank moet dus allereerst de vraag beantwoorden of de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Gedaagden betwisten dat sprake is van een zwaarwegende grond voor opzegging.
4.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat partijen buren zijn van elkaar en dat de relatie tussen partijen ernstig is verstoord. De rechtbank kan daarbij echter niet vast stellen wat of wie daar de oorzaak van is. Verder staat vast dat gedaagden geen schuur hebben en hun fietsen niet op de openbare weg neer kunnen zetten, omdat daar geen plek is voor fietsen. Tot slot staat vast dat gedaagden de schuur van eiser al sinds 1986 gebruiken. Deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, brengen naar redelijkheid en billijkheid mee dat de opzegging slechts dan tot beëindiging van de overeenkomst kan leiden, indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. Eiser heeft in dat kader naar voren gebracht dat de grond voor opzegging voor eiser de ernstig verstoorde relatie tussen partijen is. Het woongenot van eiser en zijn echtgenote wordt verstoord en zij ondervinden hinder en spanning, aldus eiser.
4.7.
Tijdens de descente en tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat de relatie tussen partijen ernstig en reeds lange tijd is verstoord. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat en eiser de overeenkomst mag opzeggen, tegen een redelijke opzegtermijn, onder de voorwaarde dat hij een (schade)vergoeding aanbiedt aan gedaagden zodat zij een fietsenberging op hun eigen perceel kunnen realiseren. Een redelijke opzegtermijn en een (schade)vergoeding zijn nodig omdat gedaagden nu geen mogelijkheid hebben om hun fietsen elders te stallen. Met inachtneming van een redelijke opzegtermijn en een (schade)vergoeding kunnen gedaagden een eigen fietsenstalling realiseren.
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank haar voorlopig oordeel over de opzegbaarheid van de duurovereenkomst mondeling toegelicht en partijen in de gelegenheid gesteld om bij akte inzicht te geven in wat een redelijke opzegtermijn en een redelijke (schade)vergoeding is. De akten dienen om inzicht te geven in de kosten voor het realiseren van een houten schuur op het perceel van gedaagden, de tijd die nodig is om dit te realiseren en verdeling van de kosten tussen partijen. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om op elkaars akte te reageren.
4.9.
De rechtbank gaat voorbij aan standpunten van partijen die partijen na de mondelinge behandeling in de akten hebben ingediend, die geen direct verband houden met de opzegtermijn en de hoogte van de (schade)vergoeding.
Opzegtermijn
4.10.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in het verleden een alleszins redelijke opzegtermijn heeft gehanteerd en dat gedaagden zich al een jaar lang hebben kunnen voorbereiden op het realiseren van een eigen schuur. Daarom is een korte ontruimingstermijn van één week volgens eiser redelijk. Het gaat om een eenvoudige ontruiming, want er staan maar een paar fietsen van gedaagden in de schuur. Eiser stelt verder dat het realiseren van de nieuwe schuur binnen een maand kan worden uitgevoerd door de aannemer die de offerte heeft uitgebracht. Gedaagden zullen hun fietsen zolang buiten kunnen stallen op hun eigen perceel, totdat de fietsenstalling daadwerkelijk is gerealiseerd.
4.11.
Gedaagden betogen dat een opzegtermijn van twaalf maanden redelijk is. De termijn waarbinnen de schuur kan worden gerealiseerd is mede afhankelijk van het verplaatsen van de zijwand van de schuur (4 centimeter) door eiser, zodat deze op zijn eigen perceel komt te staan. Ook is niet bekend of een vergunning nodig is en binnen welke termijn die wordt afgegeven. Verder spelen mee het gebrek aan materialen voor de timmerman en de agenda’s van zowel de hovenier als de timmerman. Gedaagden geven aan dat zij de nieuwe schuur zo snel mogelijk willen realiseren.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat het tot het moment van de mondelinge behandeling voor gedaagden niet duidelijk was of het gebruik van de schuur opgezegd kon worden. Eiser had de overeenkomst weliswaar opgezegd, maar zonder resultaat omdat hij gedaagden geen passende (schade)vergoeding had aangeboden. Daarom kon van gedaagden niet worden verwacht dat zij zich voor de mondelinge behandeling al zouden voorbereiden op het realiseren van een eigen schuur waarbij ze wellicht onnodig kosten zouden maken. De rechtbank acht het passend om de opzegtermijn afhankelijk te stellen van een redelijke termijn voor het realiseren van een nieuwe schuur. Die termijn is onder meer afhankelijk van het soort werkzaamheden dat verricht moet worden en van het type schuur.
4.13.
Partijen zijn het er over eens dat, voordat de schuur kan worden geplaatst, noodzakelijk is dat eerst een boomstam en -wortels moeten worden uitgegraven en dat de grond vervolgens moet worden geëgaliseerd. Verder moet het pad worden geëgaliseerd en is een betonnen kering noodzakelijk.
4.14.
Gedaagden wensen een schuur te realiseren met een schuin pannendak dat aansluit aan de woning en stellen dat daarvoor misschien een vergunning nodig is. Volgens eiser is het niet noodzakelijk om de schuur aan te laten sluiten op de woning en is voor een losstaande schuur binnen bepaalde afmetingen geen bouwvergunning nodig. De rechtbank zal bij het bepalen van een opzegtermijn geen rekening houden met de tijd die eventueel nodig is voor het aanvragen en verkrijgen van een bouwvergunning. Partijen hebben hier tijdens de mondelinge behandeling ook over gesproken en gedaagden hebben naar het oordeel van de rechtbank genoeg tijd gehad om uit te zoeken of een vergunning is vereist.
4.15.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft gedaagde sub 1 naar voren gebracht dat zij wilde onderzoeken of de schuurwand over de erfgrens is geplaatst. Eiser heeft toen verklaard dat de wand op de erfgrens staat. Gedaagden stellen in de akte na mondelinge behandeling dat uit onderzoek door het kadaster blijkt dat de schuurwand vier centimeter over de perceelsgrens staat. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen omstandigheid waar bij het bepalen van de opzegtermijn rekening mee moet worden gehouden. Het is immers niet zo dat gedaagden hierdoor onvoldoende ruimte hebben om een schuur op hun eigen perceel te kunnen realiseren. Ook tijdens de descente is gebleken dat er voldoende ruimte is naast de schuur van eiser voor een schuur van gedaagden.
4.16.
Al het voorgaande afwegende acht de rechtbank een termijn van drie maanden redelijk voor het realiseren van een nieuwe schuur en zal zij de opzegtermijn daarom ook op drie maanden stellen. De rechtbank zal ook de ontruimingstermijn hieraan gelijkstellen, omdat het niet goed mogelijk is voor gedaagden om hun fietsen op eigen terrein te stallen of op de openbare weg. Dit geldt temeer als er werkzaamheden in de tuin worden verricht ten behoeve van de realisatie van de schuur. Het voorgaande betekent dat eiser de overeenkomst formeel moet opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Die termijn gaat dus pas in op het moment van de opzegging door eiser.
(Schade)vergoeding
4.17.
Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij niet gehouden is gedaagden een (schade)vergoeding te betalen, omdat de opzegging van het gebruik van de schuur aan gedaagden is toe te rekenen. Bovendien heeft eiser in het verleden al aangeboden om het hoogteverschil tussen zijn perceel en dat van gedaagden weg te nemen, zodat gedaagden een eigen schuur konden realiseren. Van dit aanbod hebben gedaagden toen geen gebruik gemaakt. De rechtbank gaat aan dit standpunt voorbij en verwijst naar wat zij hiervoor heeft overwogen over de opzegging van de duurovereenkomst. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank als voorlopig oordeel toegelicht dat een (schade)vergoeding in het onderhavige geval een voorwaarde is om de overeenkomst rechtsgeldig op te kunnen zeggen.
4.18.
Subsidiair stelt eiser voor om, naast het bedrag aan notariskosten van € 2.591,00 dat hij heeft betaald voor uitleg van de akte, de vergoeding te stellen op een derde van het bedrag van de door eiser overgelegde offerte van € 10.170,32, dat is € 3.390,11, min de kosten van de offerte van € 936,24, zodat resteert € 2.453,87. Dit bedrag is volgens eiser meer dan royaal te noemen, ervan uitgaande dat een eenvoudige schuur bij een bouwmarkt ongeveer € 1.000,00 kost en dat voor ongeveer € 1.000,00 aan grond- en tuinwerkzaamheden zal moeten worden verricht.
4.19.
Gedaagden stellen daarentegen dat eiser alle kosten moet dragen, omdat er nooit sprake is geweest van het realiseren van een eigen schuur op het perceel van gedaagden. Gedaagden willen niet meebetalen aan de kosten van de door eiser overgelegde offerte. Het is volgens gedaagden niet duidelijk of eiser die kosten heeft voldaan en hij had een andere partij kunnen inschakelen voor het opstellen van een gratis of nagenoeg gratis offerte.
Gedaagden hebben ook offertes opgevraagd en stellen dat de aan hen geoffreerde kosten € 20.696,62 bedragen, waarvan € 9.840,00 voor de hovenier en de overige kosten voor de timmerman. Ook moet eiser de kosten van het onderzoek door het kadaster (€ 460,00) dragen, zo stellen gedaagden.
4.20.
Eiser heeft een offerte in het geding gebracht die ziet op de kosten voor het realiseren van een fietsenoverkapping (€ 10.170,32). Gedaagden hebben in de akte van 30 november 2022 naar voren gebracht dat zij niet akkoord gaan met het plaatsen van slechts een afdak voor hun fietsen. Er is immers al 35 jaar sprake van het gebruik van een volwaardige schuur.
4.21.
Gedaagden hebben offertes in het geding gebracht die zien op de bouw van een schuur die aansluit aan het huis, met een schuin dak met dakpannen (€ 20.696,62). Eiser is van mening dat het niet noodzakelijk is de schuur aan te laten sluiten aan de woning en dat de door gedaagden begrote kosten voor de hovenier en timmerman te hoog zijn.
4.22.
De omstandigheid dat de offertes zien enerzijds op een deels open fietsenoverkapping en anderzijds op een aan de woning aansluitende schuur met een pannendak, maakt het voor de rechtbank lastig de offertes te vergelijken.
4.23.
De rechtbank heeft partijen bovendien tijdens de mondelinge behandeling opgedragen inzicht te geven in de kosten voor het realiseren van een houten schuur op het perceel van gedaagden. De rechtbank constateert dat partijen zich beiden niet aan de opdracht hebben gehouden en zal de kosten voor de bouw van een schuur daarom in redelijkheid begroten. De rechtbank begroot de (schade)vergoeding op € 5.000. Dat is een derde van het gemiddelde bedrag van de offertes van (naar beneden afgerond) € 15.000.
4.24.
Partijen hebben beiden een offerte opgevraagd. De rechtbank acht het daarom niet redelijk dat gedaagden moeten meebetalen aan de offerte van eiser en de rechtbank is van oordeel dat ieder de eigen kosten van de offertes moet dragen. De kosten voor het onderzoek door het kadaster blijven voor rekening van gedaagden. Zij hebben immers opdracht tot dat onderzoek gegeven. Bovendien is de erfgrens geen onderdeel van dit geschil.
4.25.
Eiser wil de (schade)vergoeding pas betalen als gedaagden daadwerkelijk een fietsenstalling realiseren. Aan dit standpunt van eiser gaat de rechtbank voorbij.
De (schade)vergoeding moet namelijk worden opgevat als een (schade)vergoeding om het gebruik van de schuur te kunnen beëindigen. De Hoge Raad spreekt bewust van een (schade)vergoeding. Dit bedrag kan worden gebruikt als vergoeding of bijdrage voor het bouwen van een schuur, maar ook als schadevergoeding voor het opzeggen van het gebruik van de schuur. Dus als compensatie voor het ongemak. De rechtbank zal het voldoen van de (schade)vergoeding daarom niet afhankelijk stellen van het al dan niet bouwen van een schuur door gedaagden.
Dwangsom
4.26.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen. Gelet op de ernstig verstoorde relatie tussen partijen ziet de rechtbank het belang van eiser om als stok achter de deur een dwangsom op te leggen. Daar komt bij dat niet is gesteld of gebleken dat gedaagden zich bij de uitspraak zullen neerleggen. Gedaagden hebben het overigens zelf in de hand of zij de dwangsom wel of niet verbeuren, omdat de dwangsom alleen kan worden geïnd als gedaagden zich niet aan het verbod houden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor matiging van de dwangsom.
Eigendom toegangsdeur en deur meterkast
4.27.
Eiser vordert te verklaren voor recht dat de deur die zich bevindt in de muur langs de [straatnaam] en die aan gedaagde sub 1 toegang verschaft om vanaf de [straatnaam] te komen en te gaan naar haar erf en woonhuis, alsmede de meterkast met deur, waarin zich de energiemeters bevinden ten behoeve van de woning van gedaagde sub 1 en die zich bevindt aan de zijkant van de woning van eiser, in eigendom toebehoren aan eiser en niet aan gedaagden en dat gedaagden dan ook niet gerechtigd zijn zonder toestemming van eiser aan die deuren onderhoud te verrichten dan wel wijzigingen aan te brengen van welke aard dan ook.
4.28.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de deuren zich bevinden in muren die op het perceel van eiser staan. Dit brengt mee dat de deuren door natrekking eigendom van eiser zijn geworden. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
Proceskosten
4.29.
In de omstandigheid dat partijen over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat eiser gerechtigd is om gedaagden het (mede)gebruik van de schuur op het erf van eiser voortaan te ontzeggen, onder de voorwaarde van (schade)vergoeding van een bedrag van € 5.000,00 aan gedaagden en met een opzegtermijn van drie maanden;
5.2.
veroordeelt gedaagden, als aan de voorwaarden onder 5.1 is voldaan, al hun eigendommen uit de schuur en van het erf van eiser te verwijderen en verwijderd te houden;
5.3.
verbiedt gedaagden, als aan de voorwaarden onder 5.1 is voldaan, na de ontruiming de schuur nog te betreden en/of te gebruiken, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat zij, gezamenlijk dan wel ieder afzonderlijk, in strijd met dit verbod handelen, een deel van een dag voor een gehele te rekenen, tot een maximum van € 10.000,00;
5.4.
verklaart voor recht dat na beëindiging van de overeenkomst tot (mede)gebruik van de schuur gedaagden niet meer gerechtigd zijn (brom)fietsen, een motor, of andere zaken te plaatsen op het erf van eiser;
5.5.
verklaart voor recht dat de deur die zich bevindt in de muur langs de [straatnaam] en die aan gedaagde sub 1 toegang verschaft om vanaf de [straatnaam] te komen en te gaan naar haar erf en woonhuis, alsmede de meterkast met deur, waarin zich de energiemeters bevinden ten behoeve van de woning van gedaagde sub 1 en die zich bevindt aan de zijkant van de woning van eiser, in eigendom toebehoren aan eiser en niet aan gedaagden en dat gedaagden dan ook niet gerechtigd zijn zonder toestemming van eiser aan die deuren onderhoud te verrichten dan wel wijzigingen aan te brengen van welke aard dan ook;
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
verklaart de veroordeling onder 5.2 en het verbod onder 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
11 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 2339