ECLI:NL:RBDHA:2023:16676
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende economische en sociale binding met herkomstland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf in Nederland. Eiseres had op 12 oktober 2022 een visum aangevraagd om de heer [naam 2] te bezoeken, met wie zij een intensieve relatie onderhoudt. De aanvraag werd afgewezen op 18 oktober 2022, omdat verweerder van mening was dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte en dat er redelijke twijfel bestond over haar voornemen om Nederland voor het verstrijken van het visum te verlaten.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voldoende redenen had om te twijfelen aan de economische en sociale binding van eiseres met Suriname. Eiseres had weliswaar een werkgeversverklaring overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat niet was aangetoond dat zij daadwerkelijk inkomsten ontving uit haar werk. Ook de sociale binding met haar zoon, die momenteel in het buitenland studeert, werd als onvoldoende beschouwd. De rechtbank heeft de beoordeling van verweerder terughoudend getoetst en geconcludeerd dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig was voorbereid en gemotiveerd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.