ECLI:NL:RBDHA:2023:16653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
C/09/651113 / KG ZA 23-622 + C/09/653046 / Kg ZA 23-726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing voorlopige hechtenis en verwijdering van de GVM-lijst door gedetineerde

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, een gedetineerde, vorderingen heeft ingediend tegen de Staat der Nederlanden. De eiser, die zijn eigen verdediging voert in een strafzaak, heeft verzocht om schorsing van zijn voorlopige hechtenis en verwijdering van de GVM-lijst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in voorlopige hechtenis is genomen in verband met ernstige strafbare feiten, waaronder (poging tot) zware mishandeling en betrokkenheid bij een moordonderzoek. De eiser heeft eerder verzoeken ingediend voor faciliteiten om zijn verdediging te kunnen voeren, maar deze zijn afgewezen door de directeur van de penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat er andere rechtsgangen beschikbaar zijn om zijn detentie aan te vechten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de plaatsing op de GVM-lijst gerechtvaardigd is op basis van de informatie die is verkregen over de risico's die de eiser met zich meebrengt. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummers:
C/09/651113 / KG ZA 23-622
C/09/653046 / KG ZA 23-726
Vonnis in kort geding van 8 november 2023
in de gevoegd behandelde zaken van
[eiser] ,
thans gedetineerd in de PI [locatie 1] ,
eiser,
advocaat mr. W.B.O. van Soest te Rotterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)
te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J. Perenboom te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedures

1.1.
Het verloop van de procedure in de zaak met zaak- en rolnummer C/09/651113 / KG ZA 23-622 blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 augustus 2023, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het aanvullende standpunt van [eiser] , met producties;
- de e-mail van mr. Perenboom van 12 oktober 2023, met productie;
- de op 16 oktober 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Het verloop van de procedure in de zaak met zaak- en rolnummer C/09/653046 / KG ZA 23-726 blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 oktober 2023, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het aanvullende standpunt van [eiser] , met producties;
- de op 16 oktober 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.3.
Vonnis is in beide zaken uiteindelijk bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is verdachte in een strafrechtelijk onderzoek naar (poging tot) zware mishandeling met voorbedachten rade. Tevens wordt hij verdacht van betrokkenheid bij de voorbereiding van de moord op advocaat [A] (onderzoek [X] ). In verband met deze strafrechtelijke onderzoeken is [eiser] in voorlopige hechtenis gedetineerd geweest van 20 november 2019 tot en met 21 april 2021. [eiser] wordt in deze twee strafzaken bijgestaan door een advocaat.
2.2.
Op 21 april 2023 is [eiser] aangehouden op verdenking van handel in verdovende middelen en deelneming aan een criminele organisatie. [eiser] voert in deze strafzaak met parketnummer [nummer] (hierna: ‘de strafzaak’) zijn eigen verdediging.
2.3.
Op 26 april 2023 heeft de rechter-commissaris in strafzaken van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, de bewaring van [eiser] bevolen. Op 3 mei 2023 heeft de raadkamer van die rechtbank de gevangenhouding van [eiser] bevolen voor een termijn van 90 dagen. [eiser] verbleef aanvankelijk in de PI [locatie 2] . Op 4 mei 2023 is [eiser] door de selectiefunctionaris overgeplaatst naar de PI [locatie 1] . In de PI [locatie 1] is [eiser] conform het advies van de selectiefunctionaris geplaatst op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT). [eiser] verblijft daar tot op heden in het kader van zijn verlengde voorlopige hechtenis in de strafzaak.
2.4.
[eiser] is vanuit de PI [locatie 2] voorgedragen voor plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (hierna: ‘de GVM-lijst’). Op 10 mei 2023 is [eiser] besproken in het Operationeel Overleg (hierna: ‘OO’). Het OO heeft besloten [eiser] op basis van de criteria C (liquidatiedreiging) en E (ondermijning in de inrichting) als bedoeld in paragraaf 2.1 van de ‘Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico’ van 8 juli 2021 (hierna: ‘de Circulaire’) te plaatsen op de GVM-lijst met status ‘hoog’. Daarbij heeft het OO zich gebaseerd op de profielrapporten die het Gedetineerden Recherche Informatie Punt van de Politie en het Openbaar Ministerie (hierna: ‘GRIP’) op 2 en 3 mei 2023 met betrekking tot [eiser] heeft opgemaakt en informatie vanuit de PI. Het OO heeft deze beslissing als volgt gemotiveerd:
ivm privacy overwegingen niet gepubliceerd
2.5.
[eiser] heeft in mei 2023 met het oog op het voeren van zijn eigen verdediging in de strafzaak een aantal verzoeken gedaan aan de directeur van de PI [locatie 1] . De directeur van de PI [locatie 1] heeft op 11 en 18 mei 2023 afwijzend beslist op de verzoeken van [eiser] :
om namens hem beroep in te dienen tegen de beslissing van de raadkamer gevangenhouding;
tot het beschikbaar stellen van een mobiele telefoon en/of laptop ter voorbereiding van zijn strafzaak;
tot het faciliteren van het doen van aangifte van een strafbaar feit;
tot het faciliteren van het indienen van onderzoekswensen op grond van artikel 182 Sv bij de rechter-commissaris;
om contact op te nemen met de rechtbank en het Openbaar Ministerie (OM).
2.6.
[eiser] heeft naar aanleiding van de afwijzende beslissingen van de directeur van de PI [locatie 1] op zijn verzoeken een klaagschrift ex artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) ingediend bij de beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht bij de PI [locatie 1] (hierna: ‘de beklagcommissie’) en een gelijkluidend schorsingsverzoek ex artikel 66 Pbw bij de voorzitter van de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: ‘RSJ’).
2.7.
De voorzitter van de RSJ heeft het schorsingsverzoek van [eiser] bij uitspraak van 23 mei 2023 afgewezen. In de procedure bij de beklagcommissie heeft de directeur van de PI [locatie 1] ten aanzien van klachtonderdeel B het standpunt ingenomen dat [eiser] via het OM een verzoek kan indienen tot het verkrijgen van een laptop, met daarop zijn digitale strafdossier. Het is volgens de directeur op grond van de in de PI [locatie 1] geldende huisregels niet toegestaan om op cel over een mobiele telefoon of laptop te beschikken. Volgens de directeur dient [eiser] de normale procedure te volgen door bij de rechtbank een verzoek daartoe in te dienen. Bij uitspraak van 7 september 2023 heeft de beklagcommissie de klacht van [eiser] ten aanzien van klachtonderdeel A gegrond verklaard en [eiser] een compensatie toegekend van € 50,--. Daarnaast heeft de beklagcommissie de klacht ten aanzien van de klachtonderdelen B, D en E ongegrond verklaard. Ten aanzien van klachtonderdeel C heeft de beklagcommissie [eiser] niet-ontvankelijk verklaard. De beklagcommissie heeft daartoe het volgende overwogen:
2.8.
[eiser] heeft op 17 mei 2023 in de strafzaak een verzoek ingediend bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Bij beslissing van 24 mei 2023 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. Ten aanzien van de ook in die procedure door [eiser] aangevoerde bezwaren omtrent het niet behoorlijk kunnen voeren van zijn eigen verdediging heeft de rechtbank het volgende overwogen:
2.9.
Op 26 mei 2023 heeft de directeur van de PI [locatie 1] aan [eiser] (extra) maatregelen opgelegd tot 26 november 2023 vanwege zijn status als gedetineerde met een hoog vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen). Onderdeel van die maatregelen is dat [eiser] dagelijks een of meerdere telefoongesprekken mag voeren, waarbij de (totale) duur is beperkt tot tien minuten per dag. Telefonische contacten met zijn advocaat vallen buiten deze restrictie. [eiser] heeft naar aanleiding van de aan hem opgelegde GVM-maatregelen een klaagschrift ingediend bij de beklagcommissie en een gelijkluidend schorsingsverzoek bij de voorzitter van de RSJ. Bij uitspraak van 12 juli 2023 heeft de voorzitter van de RSJ het schorsingsverzoek afgewezen. Bij uitspraak van 7 september 2023 heeft de beklagcommissie de klacht van [eiser] ongegrond verklaard. Daartoe heeft de beklagcommissie onder meer het volgende overwogen:
2.10.
Op 18 juli 2023 heeft in de strafzaak een pro-forma zitting plaatsgevonden. Tijdens die zitting heeft [eiser] verzocht om opheffing c.q. schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De meervoudige strafkamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft hierop afwijzend beslist. Blijkens het proces-verbaal van deze pro-forma zitting heeft [eiser] tijdens de zitting ook aanspraak gemaakt op faciliteiten voor het voeren van zijn eigen verdediging. De rechtbank heeft ten aanzien van die aanspraak als volgt overwogen:
2.11.
[eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van 18 juli 2023 tot afwijzing van het verzoek tot opheffing van zijn voorlopige hechtenis. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij beschikking van 30 augustus 2023 de beslissing van 18 juli 2023 bevestigd en bij beschikking van gelijke datum het mondelinge verzoek van [eiser] tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis afgewezen. Het gerechtshof heeft in die laatste beschikking het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat na afweging van alle betrokken belangen, het maatschappelijk en strafvorderlijk belang bij de voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder moet wegen dan het persoonlijk belang van verdachte bij schorsing daarvan, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
Het hof heeft hierbij in het bijzonder gelet op de gronden en de ernst van het feiten enerzijds, en de gestelde persoonlijke omstandigheden (het gemis van zijn partner en zoon, alsmede hun ondersteuning) anderzijds. Het hof overweegt dat er sprake is van ernstige bezwaren ter zake van zeer ernstige feiten en een ernstig geschokte rechtsorde. Onder die omstandigheden kan van een schorsing alleen sprake zijn als zich zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden voordoen. Daarvan is niet gebleken.”
2.12.
Bij brief van 17 september 2023 heeft [eiser] de directeur van PI [locatie 1] verzocht om faciliteiten ter zake van een aantal lopende procedures en schorsing van de verdere tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde GVM-maatregel dat hij slechts tien minuten mag bellen. De directeur van de PI [locatie 1] heeft dit verzoek op 22 september 2023 afgewezen. [eiser] heeft naar aanleiding van die beslissing een klaagschrift ingediend bij de beklagcommissie en een gelijkluidend schorsingsverzoek bij de voorzitter van de RSJ. Bij uitspraak van 2 oktober 2023 heeft de voorzitter van de RSJ [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek voor zover dat ziet op de opgelegde GVM-maatregel en het verzoek afgewezen voor zover dat ziet op de afwijzing van het verzoek om faciliteiten. Daartoe heeft de voorzitter van de RSJ het volgende overwogen:

3.De geschillen

in de zaak met zaak- en rolnummer C/09/651113 / KG ZA 23-622
3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primairde Staat op straffe van een dwangsom te veroordelen hem per direct in vrijheid te stellen, zodat hij de strafzaak en andere lopende procedures buiten de PI kan voorbereiden;
  • subsidiairde Staat op straffe van een dwangsom te veroordelen hem op grond van artikel 25 Pbw over te plaatsen naar een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA), waar een mobiele telefoon en een laptop wel worden toegestaan;
  • meer subsidiairde Staat op straffe van een dwangsom te veroordelen de beperking van zijn belduur in detentie op te heffen en hem met onmiddellijke ingang de beschikking te geven over schrijfgerei, papier, literatuur die ziet op de toepassing van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering (tekst en commentaar), het wetboek, een printer en een laptop en mobiele telefoon met een beveiligde internetverbinding, waar de Staat geen toezicht op mag houden;
  • zowel primair, subsidiair als meer subsidiairmet veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan.
Ter onderbouwing van zijn primaire vordering stelt [eiser] dat hij de rechter-commissaris die heeft beslist op de vordering tot inbewaringstelling al vóór die beslissing had gewraakt. Dit heeft tot gevolg dat deze beslissing door een onbevoegde rechter-commissaris is genomen. Hierdoor is ook de beslissing van de raadkamer over het bevel tot gevangenhouding van 3 mei 2023 onrechtmatig. Daarnaast stelt [eiser] dat hem een rechtsmiddel tegen deze beslissing is ontnomen. [eiser] stelt dat hij al op 4 mei 2023 uitdrukkelijk aan de directeur van de PI kenbaar had gemaakt dat hij tegen deze beslissing beroep wenste in te stellen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 30 augustus 2023 ten onrechte geconcludeerd dat het rechtsmiddel pas is aangewend op het moment dat een akte is opgesteld. Er is naar de mening van [eiser] sprake van een onherstelbaar verzuim ten aanzien van het bieden van een rechtsmiddel, hetgeen een schending oplevert van artikel 13 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Voorts stelt het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de beslissing van 30 augustus 2023 een schending vast van de termijn waarbinnen het hoger beroep had moeten plaatsvinden. Op grond van artikel 5, lid 3, EVRM dient onmiddellijke invrijheidstelling te volgen.
Ter onderbouwing van zijn subsidiaire vordering tot overplaatsing stelt [eiser] , dat geen sprake is van grote risico’s die maken dat plaatsing in een detentiefaciliteit waarin het gebruik van een mobiele telefoon en een laptop wel wordt toegestaan, kan worden geweigerd.
Ter onderbouwing van zijn meer subsidiaire vordering stelt [eiser] dat hij op dit moment niet beschikt over de faciliteiten om zich deugdelijk te kunnen voorbereiden op zijn lopende procedures bij de strafrechter, het EHRM, het Mensenrechtencomité, de beklagcommissie en de beroepscommissie van de RSJ. [eiser] stelt dat hij niet kan beschikken over wetboeken, geen toegang heeft tot jurisprudentie en geen mogelijkheden heeft om via internet aan de hand van digitale gegevens (mail, WhatsApp en Facebook) uit te zoeken waar hij op bepaalde momenten was, teneinde vast te kunnen stellen of de beweringen van het OM kloppen. Voorts stelt hij dat hij bij gebreke van een printer al zijn teksten met de hand moet uitschrijven. Van een eerlijk proces met equality of arms is door dit alles naar de mening van [eiser] geen sprake. [eiser] doet daarbij een beroep op artikel 6, lid 3 onder b, EVRM en artikel 14, lid 3 onder b van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). [eiser] stelt dat hij hierdoor in feite wordt verplicht om zich in de strafzaak door een advocaat te laten bijstaan. Er zijn volgens [eiser] voor hem geen mogelijkheden om hetgeen hij thans vordert via het strafrecht of het detentierecht dan wel bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) af te dwingen.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in de zaak met zaak- en rolnummer C/09/653046 / KG ZA 23-726
3.4.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primairde Staat op straffe van een dwangsom te veroordelen hem met onmiddellijke ingang van de GVM-lijst te verwijderen;
  • subsidiairde Staat te veroordelen zijn GVM-status te verlagen van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’;
  • zowel primair als subsidiairmet veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.5.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Volgens [eiser] is niet voldaan aan de ingeroepen criteria voor plaatsing op de GVM-lijst. Volgens [eiser] is er geen risico op liquidatie of bedreiging in detentie van of door hem, althans door de Staat is geen enkele informatie aangeleverd waaruit het bestaan van dit risico blijkt. Daarnaast is volgens [eiser] door hem geen enkele dreiging geuit en evenmin is die via een andere route tot justitie gekomen. [eiser] stelt dat hij zich in de PI [locatie 1] evenmin schuldig heeft gemaakt aan ondermijning van het gezag van de directie en het personeel. De Staat maakt volgens [eiser] niet concreet dat het voeren van de eigen verdediging door hem wordt ingezet als instrument om zaken af te dwingen en het beveiligingsregime te ondermijnen. Het gestelde ontsnappingsgevaar wordt ten onrechte aangenomen en valt volgens [eiser] bovendien niet te scharen onder de criteria C en E. [eiser] stelt dat hij door plaatsing op de GVM-lijst aanzienlijk wordt beperkt in zijn mogelijkheden om vanuit de PI zijn zaken te regelen en contact te hebben met zijn familie. Deze plaatsing heeft volgens [eiser] bovendien een negatieve invloed op de besluitvorming over zijn behandeling in detentie, meer in het bijzonder de aan hem opgelegde toezichtsmaatregelen, zoals het beperkte aantal belminuten dat hem is toegekend.
3.6.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling

in de zaak met zaak- en rolnummer C/09/651113 / KG ZA 23-622
4.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. In beginsel is de bevoegdheid van de voorzieningenrechter daarmee gegeven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de voorzieningenrechter in kort geding fungeert als ‘restrechter’ in alle zaken met een spoedeisend karakter. De aanwijzing van een andere bevoegde rechter of van een speciale rechtsgang maakt de voorzieningenrechter in beginsel niet onbevoegd. Wanneer echter de andere aangewezen rechter of rechtsgang voldoende rechtsbescherming biedt, is de weg naar de voorzieningenrechter afgesloten en dient de eisende partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. In dat verband moet worden getoetst of in spoedeisende gevallen een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat, waarin de eiser een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken (vlg. HR 16 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1053).
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van de Staat is dat [eiser] in deze procedure in al zijn vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hem met voldoende waarborgen omklede andere rechtsgangen ter beschikking staan, waarin hij met dit kort geding vergelijkbare resultaten kan behalen. Zoals hierna zal blijken, slaagt dit verweer van de Staat.
4.3.
[eiser] vordert in dit kort geding primair dat hij onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld. Die vordering is gebaseerd op de stelling dat op dit moment aan zijn detentie geen rechtsgeldige titel ten grondslag ligt. [eiser] kan echter de rechtmatigheid van zijn detentie in het kader van voorlopige hechtenis in een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang aan de orde stellen. Zoals de Staat terecht stelt, kan [eiser] immers op ieder moment de strafrechter verzoeken om opheffing (artikel 69 Sv) dan wel schorsing (artikel 80 Sv) van zijn voorlopige hechtenis. [eiser] heeft deze weg ook al bewandeld, getuige de beschikking van de strafrechter van 18 juli 2023, die op 30 augustus 2023 in hoger beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is bevestigd. Uit deze beslissingen volgt dat in die procedures met de nodige voortvarendheid is beslist en mede gelet hierop is de conclusie dat [eiser] dus via die procedures een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken. Ook indien niettegenstaande het voorgaande zou moeten worden aangenomen dat [eiser] in dit kort geding in zijn primaire vordering moet worden ontvangen, kan toewijzing van de vordering tot invrijheidstelling wegens het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet aan de orde zijn. De Staat stelt immers terecht dat de strafrechter zich al over de opheffing van de voorlopige hechtenis op de aangevoerde grond heeft gebogen en tot het oordeel is gekomen dat er geen grond voor opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis is. De civiele rechter dient zich in beginsel naar dit oordeel van de gespecialiseerde rechter te richten. Er is geen aanleiding om in het geval van [eiser] een doorbreking van dit gesloten stelsel aan te nemen.
4.4.
Subsidiair vordert [eiser] overplaatsing naar een BBA, waar een mobiele telefoon en laptop wel worden toegestaan. [eiser] komt daarmee op tegen de beslissing van de selectiefunctionaris van 4 mei 2023, waarbij hij is overgeplaatst naar de AIT van de PI [locatie 1] . Tegen beslissingen van de selectiefunctionaris kan bezwaar en beroep worden ingesteld. De beroepsprocedure bij de RSJ heeft naar vaste rechtspraak te gelden als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die in beginsel de weg naar de burgerlijke rechter afsluit. Het betoog van [eiser] dat de penitentiaire rechter de directeur van de PI [locatie 1] niet zou kunnen opdragen hem van de verlangde faciliteiten te voorzien en dat om die reden de rechtsgang bij de penitentiaire rechter niet kan worden aangemerkt als een effectief rechtsmiddel, kan [eiser] niet baten. Zoals de Staat terecht opmerkt, kan immers zowel de beklagcommissie op grond van artikel 68, lid 3, Pbw als de RSJ op grond van artikel 71, lid 3, Pbw de directeur van de PI [locatie 1] opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de desbetreffende uitspraak. Daarmee is wel degelijk sprake van een effectief rechtsmiddel en om die reden kan in beginsel van [eiser] worden gevergd dat hij die rechtsgang doorloopt. Dit is slechts anders indien sprake is van een dusdanig spoedeisend belang dat in redelijkheid niet van [eiser] kan worden gevergd dat hij de beslissing van de RSJ afwacht. In het geval van [eiser] is onduidelijk of hij überhaupt gebruik heeft gemaakt van de hem op dit punt ter beschikking staande bezwaar- en beroepsprocedure. Er zijn in dit kort geding in ieder geval geen stukken uit die procedures ingebracht. Het niet-doorlopen van de daartoe specifiek ingerichte procedures, is een keuze die geheel voor rekening en risico van [eiser] komt. Daarmee kan het – voor het aannemen van ontvankelijkheid vereiste – spoedeisend belang dus niet worden gecreëerd.
4.5.
Ook indien er van zou moeten worden uitgegaan dat wel een procedure bij de RSJ aanhangig is gemaakt en in die procedure nog niet is beslist, geldt dat niet is gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden die maken dat in redelijkheid niet van [eiser] kan worden gevergd dat hij de uitkomsten van die procedure afwacht. [eiser] heeft erop gewezen dat hij op dit moment onvoldoende in staat is om zijn lopende procedures vanuit de PI [locatie 1] deugdelijk voor te bereiden. De subsidiaire vordering hangt daarmee nauw samen met de meer subsidiaire vordering, die expliciet strekt tot het toekennen van de daartoe volgens [eiser] benodigde faciliteiten. In die vordering is [eiser] evenmin ontvankelijk. Uitgangspunt is dat het in beginsel aan de directeur van een PI is om te bepalen op welke faciliteiten een gedetineerde in de gegeven omstandigheden concreet aanspraak kan maken. Daarbij zal de directeur een afweging moeten maken tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij gebruikmaking van, dan wel toegang tot de faciliteiten, en anderzijds de belangen van de PI, zoals het handhaven van de orde en veiligheid binnen de inrichting, de toegankelijkheid en controleerbaarheid van de cel en het voorkomen van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. Die uitgevoerde belangenafweging kan vervolgens door de penitentiaire rechter worden getoetst. Zoals reeds overwogen hebben de procedures bij de penitentiaire rechter, dat wil zeggen de procedure bij de beklagcommissie en de beroepsprocedure bij de RSJ, naar vaste rechtspraak te gelden als met voldoende waarborgen omklede rechtsgangen, die de weg naar de burgerlijke rechter in beginsel afsluiten. [eiser] maakt van deze rechtsgangen ook geregeld gebruik. [eiser] heeft zich immers naar aanleiding van de beslissingen van de directeur van de PI [locatie 1] van 11 en 18 mei 2023 op onder meer verzoeken van [eiser] tot het beschikbaar stellen van faciliteiten, met een klaagschrift gewend tot de beklagcommissie. De beklagcommissie heeft bij uitspraak van 7 september 2023 de klacht op dat klachtonderdeel ongegrond verklaard. Naar de voorzieningenrechter begrijpt heeft [eiser] tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de RSJ. Op dat beroep is nog niet beslist. De lat voor ingrijpen door de civiele restrechter in kort geding ligt hoog. Dit kan slechts in uitzonderlijke spoedeisende situaties. Dat zich hier zo’n situatie voordoet is door [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Meer in het bijzonder heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks de faciliteiten die hem wél worden geboden, op dit moment zijn door internationale regelingen beschermde (processuele) rechten (dreigen te) worden geschonden. Voor ingrijpen door de civiele restrechter is bij die stand van zaken dan ook geen plaats.
4.6.
Zulks klemt te meer nu ook de strafrechter zich reeds in het kader van zijn controlerende taak over de aan [eiser] toekomende faciliteiten heeft uitgesproken. Die controlerende taak vloeit – zoals de Staat met juistheid stelt – voort uit de bijzondere verantwoordelijkheid die de strafrechter naar vaste rechtspraak heeft, ten aanzien van verdachten die afstand doen van rechtsbijstand. De strafrechter heeft blijkens het proces-verbaal van 18 juli 2023 overwogen a) dat [eiser] geen ongelimiteerd recht heeft op een laptop met toegang tot jurisprudentie en wetgeving, een afgeschermde telefoonlijn of een e-mailadres, b) dat [eiser] zich vanwege zijn detentie moet voegen naar de huis- en veiligheidsregels van de PI en c) dat door het OM aan [eiser] de meest recente druk van de bundels Tekst en Commentaar Strafrecht en Strafvordering moet worden verstrekt, waarmee hij toegang heeft tot alle relevante wetteksten, uitleg en commentaar daarbij, alsmede relevante jurisprudentie. De strafrechter heeft het verstrekken van deze bundels, waarover [eiser] inmiddels daadwerkelijk via het OM de beschikking heeft gekregen, in aanvulling op de faciliteiten waarover [eiser] reeds kon beschikken voldoende geacht. Daarbij gaat het om een beveiligde laptop zonder internet voor gebruik op cel, een beveiligde laptop zonder internet voor gebruik op zittingen, een USB-stick met het strafdossier (alleen lezen), een USB-stick van de PI waarop [eiser] eigen aantekeningen kan opslaan, een woordenboek en schrijfgerei en papier. Een dringende behoefte aan meer faciliteiten, zoals de thans gevorderde verruiming van belminuten, meer of andere strafrechtelijke literatuur en jurisprudentie en een printer, heeft de strafrechter ten aanzien van [eiser] niet aangenomen. De civiele rechter heeft zich – zoals ook hiervoor al is overwogen – behoudens bijzondere omstandigheden te richten naar het oordeel van de gespecialiseerde rechter. Van het bestaan van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Om die reden zou de meer subsidiaire vordering bij een inhoudelijke beoordeling evenmin toewijsbaar zijn. Daarbij tekent de voorzieningenrechter nog aan dat het [eiser] uiteraard vrijstaat om zijn eigen verdediging in de strafzaak te voeren, maar dat dit hem – zoals ook de beklagcommissie terecht heeft overwogen – vanwege de beperkingen die inherent zijn aan zijn detentie, vanzelfsprekend niet het recht geeft om over dezelfde processuele (hulp)middelen te beschikken als een advocaat.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in dit kort geding in geen van zijn vorderingen kan worden ontvangen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is [eiser] de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.
in de zaak met zaak- en rolnummer C/09/653046 / KG ZA 23-726
4.8.
[eiser] heeft in deze procedure aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, om van die vorderingen kennis te nemen gegeven.
4.9.
[eiser] komt in deze procedure op tegen de beslissing van het OO om hem op de GVM-lijst te plaatsen met de status ‘hoog’. Nu er voor [eiser] geen andere rechtsgang openstaat om de door hem beoogde verwijdering van de GVM-lijst c.q. statusverlaging te bewerkstelligen, is hij in deze kortgedingprocedure ontvankelijk in zijn vorderingen.
4.10.
Vooropgesteld wordt dat de toetsing zich in dit kort geding beperkt tot voormelde beslissing van het OO om [eiser] op de GVM-lijst met status ‘hoog’ te plaatsen. Het oordeel over de aan de GVM-status van [eiser] verbonden toezichtsmaatregelen is immers voorbehouden aan de penitentiaire rechter.
4.11.
Niet in geschil is dat het OO een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt bij de beslissing om een gedetineerde in een bepaalde categorie op de GVM-lijst te plaatsen. Het OO beschikt immers bij uitstek over de benodigde informatie én de gespecialiseerde kennis en ervaring die nodig is om de risico’s die van een gedetineerde uitgaan op waarde te schatten. Dit betekent dat een plaatsingsbeslissing van het OO door de civiele rechter in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst. Voor ingrijpen is in dit kort geding slechts plaats indien het OO in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om [eiser] in de categorie ‘hoog’ op de GVM-lijst te plaatsen. Die conclusie kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het geval van [eiser] niet worden getrokken. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.12.
Blijkens de Circulaire zijn er diverse criteria die, zowel losstaand als in samenhang, aanleiding kunnen zijn om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen. In het geval van [eiser] ligt allereerst criterium C (het risico op liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde) aan de plaatsing op de GVM-lijst ten grondslag. Daarbij heeft het OO zich blijkens het verslag van 10 mei 2023 gebaseerd op de rapporten van het GRIP van 2 en 3 mei 2023. Het GRIP heeft blijkens het rapport van 3 mei 2023 besloten een onderzoek naar [eiser] te starten op basis van de informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI), te weten dat a) [eiser] een belangrijk persoon is binnen de criminele organisatie van [Naam 1] en [Naam 2] , b) [eiser] binnen die organisatie verantwoordelijk is voor het regelen van spotters en hitters, die worden ingezet bij de voorbereiding en de uitvoering van een liquidatie, c) [eiser] binnen die organisatie regelt dat blokken cocaïne worden uitgedeeld en d) [eiser] een deel van het crimineel verdiende vermogen beheert en volledig van alles op de hoogte is. In het GRIP-rapport van 3 mei 2023 valt daarnaast te lezen dat [eiser] nog steeds verdachte is in het onderzoek [X] (moord op advocaat [A] ) en dat hij in december 2020 op de GVM-lijst met status ‘hoog’ is geplaatst vanwege een liquidatiedreiging. De Staat heeft onweersproken toegelicht dat aan die plaatsing (onder meer) een GRIP-rapport van 26 november 2020 ten grondslag heeft gelegen. In dat rapport valt te lezen dat bij het TCI in het vierde kwartaal van 2020 via een informant bekend is geworden dat [Naam 1] na de moord op [A] opdracht heeft gegeven om [eiser] te liquideren, omdat hij het bij [Naam 1] zou hebben verknald. In het GRIP-rapport van 3 mei 2023 is verder vermeld dat in november 2022 een MMA-melding (Meld Misdaad Anoniem) is ontvangen dat [Naam 3] , die vastzit in de PI [locatie 3] , wil ontsnappen en daarbij hulp zou krijgen van [eiser] . Te lezen valt in het GRIP-rapport dat via Signal opdrachten zijn verstuurd en dat niet bekend is wanneer de uitbraak zal plaatsvinden. Naast de informatie uit het GRIP-rapport heeft het OO in de besluitvorming ten aanzien van [eiser] informatie vanuit de PI betrokken. In de verslaglegging van het OO valt te lezen dat acht is geslagen op het feit dat er veel media- en publieke aandacht is rondom de aanhouding van [eiser] en dat dit niet alleen de orde en veiligheid in de PI kan verstoren maar ook invloed kan hebben op de veiligheid van [eiser] .
4.13.
Het OO heeft vanwege de positie die [eiser] volgens de verkregen informatie inneemt binnen voormelde criminele organisatie én vanwege de strafzaak [X] , ten aanzien van [eiser] een liquidatiedreiging voorstelbaar geacht. Die conclusie is in het licht van de hiervoor geschetste beschikbare informatie over [eiser] voorshands niet onbegrijpelijk. Het betoog van [eiser] dat het hier vooral gaat om ongefundeerde verdachtmakingen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het kort geding leent zich er immers niet voor om de informatie die aan de beslissing van het OO ten grondslag ligt op juistheid te toetsen. Zulks geldt eveneens ten aanzien van de verdenkingen die ten aanzien van [eiser] zijn aangenomen. Het is aan de strafrechter in de strafzaak om hierover een oordeel te vellen. Nu niet kan worden aangenomen dat het OO ten onrechte een liquidatiedreiging ten aanzien van [eiser] heeft aangenomen en deze liquidatiedreiging als zodanig reeds de beslissing van het OO om [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen met de status ‘hoog’ kan rechtvaardigen, is er geen aanleiding om in dit kort geding in die beslissing van het OO in te grijpen. Bij die stand van zaken kan vervolgens in het midden blijven of het OO eveneens op goede gronden heeft geconcludeerd dat [eiser] zich – zoals door hem is weersproken – door zijn eigen verdediging te voeren schuldig maakt aan ondermijning van het gezag van de directie en het personeel van de PI [locatie 1] .
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiser] in dit kort geding niet toewijsbaar zijn. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is [eiser] de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
in de zaak met zaak- en rolnummer C/09/651113 / KG ZA 23-622
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.7, en bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is, op de wijze zoals onder 4.7 vermeld;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met zaak- en rolnummer C/09/653046 / KG ZA 23-726
5.4.
wijst het gevorderde af;
5.5.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.14, en bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is, op de wijze zoals onder 4.14 vermeld;
5.6.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023.
mw